Astronomisch woordenboek
A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z
A
Aardas | Denkbeeldige lijn die van de noordpool door het midden van de aarde naar de zuidpool loopt. De aarde draait rond deze denkbeeldige lijn. |
Aardbaan | Zie Planeetbaan |
Aarde | De aarde is één van de acht planeten van ons zonnestelsel. Vanaf de zon gezien is de aarde de derde planeet. Om de aarde draait één satelliet die we de maan noemen. De aarde is de enige planeet waarvan we weten dat er leven op voorkomt. |
Aardrotatie | Is de draaiing van de aarde om haar as. De rotatieperiode van de aarde bedraagt 23h56m04s. Deze periode wordt de sterrendag genoemd. Na één sterrendag heeft de aarde weer dezelfde stand ten opzichte van de sterren. Omdat de aarde in die periode ook een klein beetje om de zon is gedraaid, duurt het nog 3m56s voor ze weer dezelfde stand ten opzichte van de zon heeft ingenomen. De zonnedag (etmaal) duurt dan ook 24 uur. |
Aardse planeet | Een aardse planeet (ook wel rotsplaneet genoemd) is een planeet die uit vaste rots bestaat en qua samenstelling, afmetingen en massa op de aarde lijkt. De aardse planeten in ons zonnestelsel zijn Mercurius, Venus, de aarde en Mars. |
Aberratie | De aberratie is het verschijnsel dat licht niet exact van de bron lijkt te komen voor een bewegende waarnemer. Dit is de zeer geringe beweging in de schijnbare positie van een ster, veroorzaakt door het draaien van de aarde, tussen de tijd dat het licht van een ster het objectief van een telescoop bereikt en de tijd dat dit licht het oculair bereikt. |
Absorptie | Het tegenhouden en doen verminderen van licht door materiedeeltjes (stof), dat het onderweg tegenkomt. |
Abundantie | Het is de relatieve hoeveelheid van een bepaald element in een geheel. Zo was de abundantie van helium in het heelal met de leeftijd van een kwartier ongeveer 24 %. |
Afnemende maan | De maan wordt afnemend genoemd wanneer deze zich in een fase tussen volle maan en nieuwe maan bevindt, waarbij het verlichte deel van de maan kleiner wordt. Dit wordt ook wel krimpende maan genoemd. De periode tussen nieuwe maan en volle maan heet wassende maan. |
Afplatting | De afplatting van een planeet is de grootheid die aangeeft in hoeverre de vorm van de planeet afwijkt van een bol. Door de rotatie is een planeet vaak een beetje afgeplat aan de polen en stulpt deze uit aan de equator. Deze vorm van een afgeplatte bol wordt oblate ellipsoïde genoemd. |
Afstand | Zie schijnbare afstand. |
Albedo | Het is een benaming voor de reflectiviteit van een planeet, een planetoïde of een satelliet, m.n. de verhouding tussen de hoeveelheid licht die het object ontvangt van de zon en de hoeveelheid die direct wordt weerkaatst in de ruimte. Een wit lichaam straalt alle licht terug en heeft een albedo van 1,0 terwijl een zwart lichaam alle straling opslorpt en een albedo van 0,0 heeft. |
Amplitude | Helderheidsbereik van een veranderlijke, fluctuerende ster. |
Analemma | Een analemma is de figuur die bijvoorbeeld wordt verkregen door op iedere dag van het jaar om 12 uur 's middags een foto van de zuidelijke hemel te maken (dus met de zon erop), en al die foto's tot één afbeelding te verwerken. De positie van de zon variëert in hoogte door de seizoenen en in horizontale positie doordat de aardbaan elliptisch is, waardoor een zonnedag niet altijd even lang is. De combinatie van de horizontale en verticale beweging resulteert in een figuur in de vorm van het cijfer 8. |
Anomalistische maand | De anomalistische maand is de tijdspanne tussen tweemaal dezelfde apside van de maan (twee perigea of apogea). De anomalistische maand duurt gemiddeld circa 27,554550 dagen en wordt iedere 1000 jaar ongeveer 0,9 seconden korter. |
Apertuur | De apertuur is de diameter van de hoofdlens of hoofdspiegel van een verrekijker of telescoop. Op een verrekijker staat de apertuur vaak aangegeven in millimeters (12×50 betekent een vergroting van 12× en een apertuur van 50 mm), bij een telescoop zijn dit millimeters, centimeters of inches. |
Apex | Punt waar ons sterrenstelsel zich met een snelheid van ongeveer 60 km/s naar toe beweegt. |
Aphelium | Het punt van de elliptische baan van een planeet, planetoïde of periodieke komeet, dat het verst van de zon ligt. De aarde staat rond 4 juli in het aphelium, zodat de zon dan kleiner lijkt dan gemiddeld. Daarnaast is de baanbeweging van een planeet in het aphelium langzamer dan gemiddeld. |
Apogeum | Het punt van de elliptische baan van de maan of een kunstsatelliet, dat het verst van de aarde ligt en dus een apside. Wanneer de maan in het apogeum staat, staat deze verder weg en heeft een kleinere schijnbare diameter. Daarnaast is de baanbeweging van de maan in het perihelium sneller dan gemiddeld. |
Apside | Een apside of apsis is een van de twee extreme punten van de elliptische baan van een hemellichaam, ofwel het punt dat het dichtste bij (peri-) het omcirkelde object ligt, ofwel het punt dat daar het verst vandaan (apo-) ligt. Bij een object dat om de zon draait spreken we van perihelium en aphelium, bij de aarde van perigeum en apogeum en in een dubbelster van periastron en apastron. |
Archeoastronomie | De studie van antieke of traditionele astronomieën in hun culturele context, steunend op archeologische en antropologische bewijzen. |
Asgrauw schijnsel | Met het asgrauw schijnsel wordt het oplichten van het donkere (niet door de zon verlichte) deel van de maan bedoeld. Dit licht is zonlicht dat via de aarde op de maan terecht komt. Het asgrauw schijnsel is met name goed te zien een paar dagen voor of een paar dagen na nieuwe maan, wanneer de maansikkel nog erg dun is. |
Asterisme | Een asterisme is een compacte verzameling van sterren die niet fysiek bij elkaar horen, zoals dat wel het geval is bij een sterrenhoop, maar toevallig in dezelfde richting aan de hemel staan. Asterismen vallen onder de deepsky-objecten. |
Asteroïden | Materieklompen met afmetingen tot 700 km doorsnede, waarvan de baan om de zon vooral ligt tussen Mars en Jupiter. Onjuiste benaming voor planetoïde. |
Astrofysica | De natuurkunde van de sterren. |
Astrolabium | Oud instrument voor het meten van de posities van hemellichamen. |
Astrometrie | Deelgebied van de astronomie dat zich bezighoudt met de uitleg en verklaring van de posities en bewegingen van sterren en andere hemellichamen. |
Astronomie | De wetenschap die zich bezighoudt met de observatie en de studie van alle fenomenen buiten de atmosfeer van de aarde. Astronomie wordt ook wel sterrenkunde genoemd. |
Astronomische eenheid | Meeteenheid (afgekort AE) die vooral wordt gebruikt binnen de de astrometrie. Een astronomische eenheid wordt gelijkgesteld aan de gemiddelde afstand van de aarde tot de zon. Sinds 1984 werd door de International Astronomical Union beslist dat 1 AE = 149 597 870 km. |
Astronomische nacht | Met de term astronomische nacht duiden we dat deel van een etmaal aan, waarin de zon meer dan 18° onder de horizon staat en het dus goed donker is (los van maan en kunstlicht). In de zomer vindt in onze streken een aantal dagen lang geen astronomische nacht plaats, doordat de zon te hoog aan de hemel staat en 's nachts niet de hoogte van -18° bereikt. |
Astronomische schemering | Met de term astronomische schemering duiden we dat deel van een etmaal aan, waarin de zon minder dan 18° onder de horizon staat. Dit is dus de gehele periode van daglicht, plus (meestal) een deel van de avond en ochtend. In de Benelux staat de zon in de zomer echter midden in de nacht minder dan 18° onder de horizon en dus vindt gedurende het gehele etmaal de astronomische schemering plaats. |
Astronoom | Een beoefenaar van astronomie. |
Atmosfeer | Een atmosfeer of dampkring is de gaslaag rond het oppervlak van een planeet die wordt vastgehouden door de zwaartekracht. De term atmosfeer wordt ook gebruikt voor de buitenste lagen van een gasplaneet of zelfs een ster. In het geval van de aarde bevat de atmosfeer onder andere de lucht die wij inademen, al ons weer en de ozonlaag die ons beschermt tegen ultraviolette straling van de zon. Ook het poollicht en meteoren spelen zich in onze atmosfeer af. |
Atmosfeer van de aarde | De onderste laag is de troposfeer en reikt tot ongeveer 12 km hoogte. De temperatuur daalt met de hoogte. Daarboven bevindt zich de stratosfeer waar de ozon de UV-stralen van de zon absorbeert. De laag reikt tot een hoogte van ongeveer 50 km. Hierboven begint de mesosfeer. De temperatuur bereikt een minimum op een hoogte van ongeveer 80 km. Daarboven stijgt de temperatuur opnieuw en wel heel snel in de hete thermosfeer. Afhankelijk van de zonneactiviteit schommelt de temperatuur er tussen 700 en 2500 K. |
Aurora | Aurora is de Latijnse naam voor poollicht; noorderlicht of zuiderlicht. Lichtverschijnselen, veroorzaakt door de energetische straling van de zon, die gassen in de bovenste delen van de atmosfeer exciteren. |
Avondhemel | Met avondhemel wordt de sterrenhemel bedoeld die voor een bepaalde locatie rond de avondschemering zichtbaar is, dus vlak na zonsondergang. Objecten die dan laag boven de westelijke of zuidwestelijke horizon staan zijn over het algemeen alleen rond dat moment korte tijd zichtbaar. |
Avondschemering | Met avondschemering wordt in de sterrenkunde het einde van de schemering aangeduid, dus aan het begin van de nacht, wanneer het 's avonds donker begint te worden. Zie ochtendschemering en de omschrijving bij schemering, die afwijkt van de alledaagse definitie. De sterrenhemel in de avondschemering wordt wel avondhemel genoemd. |
Avondster | Met de avondster wordt de binnenplaneet Mercurius of, vaker, Venus bedoeld, die verschijnt aan de avondhemel. Mercurius, en in mindere mate Venus, staat dicht bij de zon, en is dus alleen zichtbaar (vlak) voor zonsopkomst of vlak na zonsondergang. In het eerste geval heet de planeet avondster, in het tweede geval ochtendster. |
Azimut | Een coördinaat die gebruikt wordt om hemellichamen vast te leggen. Het azimut van een hemellichaam geeft aan in welke windrichting het object aan de hemel staat. Het azimut van een object hangt dus af van de plaats op aarde, iedere plaats op aarde heeft immers een net iets andere sterrenhemel. Het azimut van het object wordt normaal gesproken uitgedrukt in graden (°). |
A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z
B
Baan | De baan van hemellichaam is het pad van dat object om een ander object. Zo kennen we de maanbaan, een planeetbaan en de banen van sterren in een dubbelster. |
Baanperiode | De baanperiode van een hemellichaam is de tijd die dat object nodig heeft om één baan om een ander object af te leggen. Zo kennen we de baanperiode van de maan om de aarde, en van planeten om de zon. Met de baanperiode van een planeet wordt meestal de siderische periode bedoeld, soms ook de synodische periode. |
Baansnelheid | De baansnelheid van een hemellichaam is de snelheid waarmee dat object zijn baan om een ander object aflegt. Zo kennen we de baansnelheid van de maan om de aarde, en van planeten om de zon. |
Bedekking | Een bedekking vindt plaats wanneer een groter voorgrondobject voor een kleiner achtergrondobject langs beweegt, en het achtergrondobject volledig bedekt. Zo vinden er regelmatig sterbedekkingen door de maan plaats, wanneer de maan voor een ster langs beweegt. |
Benedenconjunctie | Een binnenplaneet is in benedenconjunctie wanneer de planeet tussen de aarde en de zon door beweegt. De planeet staat dan dus dichter bij de aarde dan de zon. Alleen tijdens een benedenconjunctie kan een overgang van de planeet over de zonneschijf worden waargenomen, al vindt niet bij iedere benedenconjunctie een overgang plaats, door de inclinatie van de planeetbaan. |
Big Bang | Grote explosie waar het heelal uit is ontstaan, ongeveer 13,7 miljard jaar geleden. |
Bijschaduw | De bijschaduw of halfschaduw van een donker voorwerp dat wordt verlicht door een lichtbron, is de minder donkere schaduw die zich niet direct achter het donkere voorwerp bevindt, maar iets verder van de schaduw-as. De bijschaduw bevindt zich rond de kernschaduw, die zich direct achter het donkere voorwerp bevindt. Vanuit de bijschaduw gezien wordt de lichtbron slechts gedeeltelijk bedekt, en valt er dus minder licht van de lichtbron dan normaal. |
Binnenplaneet | Een binnenplaneet is een planeet die om de zon draait in een baan die binnen de baan van de aarde ligt. Een binnenplaneet staat dus dichter bij de zon dan de aarde. De binnenplaneten zijn Mercurius en Venus. Doordat een binnenplaneet dichter bij de zon staat, is deze vanaf de aarde gezien nooit ver van de zon verwijderd (28° en 48° voor Mercurius, respectievelijk Venus) en is voornamelijk aan de ochtendhemel of avondhemel te zien. |
Blauwverschuiving | Het verschuiven van de spectraallijnen van licht naar de blauwe kant, als gevolg van het Dopplereffect. |
Blazar | Extreem lichtgevende, sterk wisselende stralingsbronnen. Ze worden in verband gebracht met quasars. |
Bolhopen | Zijn enorme verzamelingen van sterren in een bolvorm. Bolhopen bevinden zich in de halo van melkwegen, boven of onder de melkwegschijf. In onze Melkweg zijn ongeveer 150 bolhopen gekend. De meest nabije bolhoop is M4 (of NGC 6121) en bevindt zich op een afstand van 7.000 lichtjaar. |
Bolide | Afgeleid van bwloV (aarden kluit; zonnebal). Is een vuurbol. Soms gaat een bolide gepaard met geluid: een of meerdere knallen of gedonder. |
Boogminuut | Een boogminuut (′, arcminute) is een maat om een (kleine) hoek of schijnbare afstand tussen twee hemellichamen, of de schijnbare afmetingen van een object aan te geven. Er gaan 60′ in een graad (°) en 60 boogseconden in een 1′. Men gebruikt de term 'boogminuut' om aan te duiden dat het een deel van een graad betreft en niet van een uur. |
Boogseconde | Een boogseconde (′′, arcsecond) is een maat om een kleine hoek of schijnbare afstand tussen twee hemellichamen, of de afmetingen van een object aan te geven. Er gaan 60′′ in een boogminuut en 3600′′ in een graad (°). Men gebruikt de term 'boogseconde' om aan te duiden dat het een deel van een graad betreft en niet van een uur. |
Bosonen | Elementaire deeltjes kunnen opgedeeld worden in twee groepen: bosonen en fermionen. Ze verschillen in de waarde van hun spin. Bosonen (genoemd naar de Indiase natuurkundige Satyendra Nath Bose) hebben een geheel getal (0, 1, 2) als waarde van de spin. Het zijn deeltjes die zorgen voor de interactie tussen deeltjes. Bij de vier fundamentele wisselwerkingen betreft het de krachtvoerende deeltjes: fotonen (elektromagnetisme), de zwakke bosonen W+, W-, Z0 (zwakke interactie) en gluonen (sterke interactie) hebben spin 1. Het nog hypothetisch deeltje graviton (zwaartekracht) heeft spin 2. Ook de mesonen (voorbeeld: pionen, kaonen)) zijn bosonen. In de kwantummechanica wordt het individueel gedrag van de bosonen beschreven door middel van een Y-symmetrische golffunctie: de deeltjes zijn identiek en niet onderscheidbaar. Voor bosonen is de Bose-Einstein verdeling geldig. Men zou kunnen zeggen dat bosonen elkaars gezelschap opzoeken. Naar aanleiding van het werk van Bose ontwikkelde Einstein de zogenaamde Bose-Einstein statistiek. |
Bovenconjunctie | Een binnenplaneet is in bovenconjunctie wanneer de planeet vanaf de aarde gezien achter de zon langs beweegt. De planeet staat dan dus verder van de aarde dan de zon. |
Breedte | Een van de coördinaten die gebruikt worden om hemelobjecten vast te leggen. Het is de hoekafstand van het object boven de horizon. |
Breedte en lengte | Twee coördinaten die gebruikt worden om in het eclipticasysteem om posities aan de hemel vast te leggen. |
Bruine dwerg | Omdat ook de lichtkracht van bruine dwergen vlug vermindert als gevolg van de gravitationele contractie, zijn ze heel moeilijk op te sporen. Jonge bruine dwergen hebben een oppervlaktetemperatuur van ongeveer 3.500 tot 1.500 K. Bruine dwergen zijn ongeveer even groot als Jupiter. Hun massa bedraagt 15 tot 80 keer de massa van Jupiter of 1 tot 8% van de zonsmassa.Een bruine dwerg verschilt van een ster doordat er in de kern geen fusie van waterstof plaatsvindt. |
Buitenplaneet | Een buitenplaneet is een planeet die om de zon draait in een baan die buiten de baan van de aarde ligt. Een buitenplaneet staat dus verder van de zon dan de aarde. De buitenplaneten zijn Mars, Jupiter, Saturnus, Uranus en Neptunus. |
Burgerlijke nacht | Met de term burgerlijke nacht duiden we dat deel van een etmaal aan, waarin de zon meer dan 6° onder de horizon staat en het dus enigszins donker is. Gedurende de burgerlijke nacht kunnen we de helderste hemelobjecten (na zon en maan) met het blote oog waarnemen. In de sterrenkunde is nacht het tegenovergestelde van schemering, en dus is de burgerlijke nacht die periode waarin er geen burgerlijke schemering plaatsvindt. |
Burgerlijke schemering | Met de term burgerlijke schemering duiden we dat deel van een etmaal aan, waarin de zon minder dan 6° onder de horizon staat. Dit is dus de gehele periode van daglicht, plus (meestal) een deel van de avond en ochtend. Het deel van de nacht waarin de zon meer dan 6° onder de horizon staat, noemen we burgerlijke nacht. |
A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z
C
Cepheïde | Een bepaald soort pulserende veranderlijke ster. Dit type ster ondergaat een rithmisch uitzetten en inkrimpen (pulseren), wat blijkt uit het regelmatige patroon van helderheidsveranderingen als functie van tijd. Men heeft aangetoond dat de pulsatieperiode direct gerelateerd is aan de intrinsieke lichtkracht van een Cepheïde. Dit maakt waarnemingen van deze sterren tot een van de belangrijkste hulpmiddelen in de moderne sterrenkunde voor het bepalen van afstanden. |
Chromosfeer | De ongeveer 7000 kilometer dikke laag van de zon tussen de fotosfeer en de corona. |
Circumpolair | Een hemelobject heet circumpolair (letterlijk: rond de pool) voor een bepaalde waarneemlocatie wanneer het object nooit onder de horizon verdwijnt voor een waarnemer op die locatie. De bekendste circumpolaire ster in onze streek is de poolster. |
Cluster | Met een cluster wordt in de sterrenkunde een groep van hemelobjecten bedoeld. Zo kennen we sterclusters of sterhopen, clusters van sterrenstelsels en superclusters van sterrenstelsels. |
Coma | Een (ruwweg bolvormige) ijle wolk van materiaal die de kern van een komeet omhult. Dit materiaal bestaat hoofdzakelijk uit gas dat door de zonnewarmte van de ijs-achtige komeetkern 'afgekookt' is. Het gas is zichtbaar doordat het zonlicht reflecteert en doordat aangeslagen molekulen in het gas zelf licht uitstralen. De coma van een komeet kan zich uitstrekken tot meer dan een miljoen km van de kern. |
Conjunctie | De punten in een baan, waar een hemellichaam schijnbaar vlak bij een ander hemellichaam stat. Dan staan beide, vanaf de aarde gezien, op één lijn. Voor de zon en de planeten geldt: Bovenconjunctie: De zon bevindt zich tussen de planeet en de aarde. Zowel een binnenplaneet als een buitenplaneet kan in bovenconjunctie voorkomen. Benedenconjunctie: De planeet bevindt zich tussen de zon en de aarde. Uiteraard kan dit enkel voor een binnenplaneet. |
Coördinaat | Een coördinaat is een getal dat wordt gebruikt om de positie van een object aan te geven. Aangezien over het algemeen twee of meer van deze getallen nodig zijn, gebruiken we het woord meestal in het meervoud en spreken we van de coördinaten van een object. |
Coördinatenstelsels |
Horizontale coördinaten: azimut A en zenitafstand z (of het complement h (90° - z)). Referentievlak: horizon. Referentierichting: zuiden. Uurcoördinaten: uurhoek q en declinatie d. Referentievlak: equatorvlak. Referentierichting: zuiden. Equatoriale coördinaten: rechte klimming a en declinatie d. Referentievlak: equatorvlak. Referentierichting: lentepunt. Ecliptische coördinaten: ecliptische lengte l en ecliptische breedte b. Referentievlak: ecliptica. Referentierichting: lentepunt. Galactische coördinaten: galactische lengte l en galactische breedte b. Referentievlak: vlak van de Melkweg. Referentierichting: lijn aarde–galactisch centrum (richting Sagittarius). |
Corona | De buitenste laag van de atmosfeer van de zon. Deze is slechts zichtbaar gedurende een zonsverduistering. |
Coronale gaten | Coronale gaten zijn 'donkere' coronale gebieden van de zon met open magnetische veldlijnen. Gedurende het minimum van de zonnecyclus zijn ze beperkt tot de poolgebieden van de zon terwijl ze tijdens het maximum op alle breedtegraden kunnen voorkomen. |
Coronale Massa-Emissie | Coronale massa-emissies (CME's) zijn reusachtige bellen van elektrisch geladen gas (plasma) die vanuit de zonnecorona in een tijdspanne van verscheidene uren worden uitgestoten. Ze kunnen snelheden halen van 20 tot 2000 km per seconde. De massa die tijdens een CME wordt uitegestoten is in de orde van een miljard ton. |
Culminatie | Het woord culminatie wordt in de sterrenkunde gebruikt om het bereiken van het hoogste punt boven de horizon door een hemellichaam aan te geven (Latijn: culmen = top). Dit gebeurt wanneer dat hemellichaam de meridiaan passeert. |
A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z
D
Dag | Met een dag drukken we normaal gesproken de tijdspanne uit van de rotatieperiode van de aarde, dus een etmaal, of 24 uur, ofwel 1440 minuten, of 86 400 seconden. Na een dag staat een ster (vrijwel) exact op dezelfde plaats aan de hemel na eenmaal rond te zijn gegaan in zijn schijnbare beweging rond de aarde. We noemen dit daarom ook wel een sterrendag. Doordat de aarde eveneens in een baan om de zon beweegt, duurt een zonnedag circa 3 minuten en 56 seconden korter dan een sterrendag. |
Daglicht | Met daglicht bedoelen we de periode waarin de zon zich boven de horizon bevindt. Anders dan de lengte van de dag hangt de lengte van het daglicht af van de plaats op aarde en de seizoenen. Het kenmerk van daglicht is dat er, behalve zon en maan, over het algemeen geen hemellichamen zichtbaar zijn. De periode van daglicht noemt men in de sterrenkunde schemering, de periode waarin er geen daglicht is noemen we nacht. |
Dalende knoop | De dalende knoop is de knoop waar de maan in zijn maandelijkse baan de ecliptica van noord naar zuid doorkruist. Tegenover de dalende knoop ligt de klimmende knoop. |
Declinatie | De term declinatie wordt gebruikt om de breedtegraad van een hemellichaam in het equatoriale coördinatenstelsel aan te geven. De declinatie wordt gemeten in graden, boogminuten en boogseconden. De declinatie wordt ook vaak aangeduid met de Griekse letter δ (delta). De lengtegraad in dit systeem heet rechte klimming. Door de eigenbeweging verandert de declinatie van 'vaste' objecten langzaam. |
Deepsky-object | Een deepsky-object is een zwak hemellichaam op grote afstand, zodat doorgaans een grote, lichtsterke telescoop of verrekijker nodig is om het object te kunnen waarnemen. Voorbeelden van deepsky-objecten zijn sterhopen, gasnevels en sterrenstelsels. |
Diameter | De diameter van een (rond) hemellichaam is de afmeting van de doorsnede van dat object, ofwel tweemaal zijn straal. De schijnbare diameter wordt gebruikt om de grootte van een object aan de hemel aan te geven en wordt uitgedrukt in graden, boogminuten of boogseconden. De fysieke diameter van een object drukken we meestal uit in kilometers, zonsstralen voor sterren en lichtjaren of parsecs voor bijvoorbeeld sterrenstelsels. |
Dierenriem | De dierenriem of zodiak is de verzameling van sterrenbeelden op de ecliptica, die hoofdzakelijk dieren voorstellen. Volgens astrologen bepaalt het sterrenbeeld waarin de zon zich bevindt op het moment dat een persoon wordt geboren, de eigenschappen van die persoon. (Die persoon 'heeft' of 'is' dan dat sterrenbeeld). |
Donkere energie | Nog onbekende vorm van energie die voor de versnelling van het uitdijen van het heelal zou zorgen. |
Donkere materie | Het heelal is waarschijnlijk als volgt samengesteld: 4% bestaat uit gewone materie: nl. vrije waterstof en helium, sterren, neutrino's en zware elementen. 23% bestaat uit donkere materie. Men weet nog niet over welke materie het gaat. Het enige wat men weet is dat het koude donkere materie moet zijn. 73% bestaat uit donkere energie. Momenteel heeft men geen idee over de inhoud van die energie. Het is iets dat direct inwerkt op de ruimte en heeft een afstotend effect. |
Donkere nevels | Wolken van stof en gas die de ruimte er achter verduisteren. Ze komen vooral voor in de 'schijven' van spiraalstelsels, waarin nieuwe sterren geboren worden. |
Doorgang | Met de doorgang of transit van een hemellichaam wordt over het algemeen de doorgang door het zuiden bedoeld, voor een waarnemer op het noordelijk halfrond (of door het noorden voor een waarnemer op het zuidelijk halfrond). Tijdens de doorgang van een object staat het in het hoogste punt aan de hemel dat die dag wordt bereikt: de culminatie. |
Dopplereffect | In de sterrenkunde: het effect dat als de uitzender van licht dichter bij de ontvanger komt het licht blauwer wordt, terwijl het licht steeds roder wordt naarmate de uitzender zich verwijdert. Vernoemd naar de wis- en natuurkundige Christian Doppler. |
Draconische maand | Een draconische maand is de tijd die de maan nodig heeft om eenmaal zijn twee knopen te doorlopen, bijvoorbeeld van klimmende knoop tot klimmende knoop. De verhouding tussen de draconische maand en de synodische maand bepaalt wanneer zonsverduisteringen en maansverduisteringen voorkomen. Een draconische maand duurt 27,212 221 dagen en wordt iedere 1000 jaar zo'n 0,33 seconden langer. |
Driedubbelster | Een driedubbelster is een systeem waarin drie sterren elkaar beïnvloeden door hun zwaartekracht. De meeste sterren zijn hiërarchisch en bestaan uit een dubbelster en een korte baanperiode met de derde ster ver daar vandaan in een lange baanperiode. De drie sterren kunnen elkaar beïnvloeden zoals de sterren in een dubbelster. |
Driehoeksmeting | Dit is een methode om afstanden van dichtbijstaande sterren te meten. De gevraagde afstand vormt een van de zijden ven aan driehoek en de straal van de Aardbaan een andere. De afstand wordt indirect gevonden door de hoeken van de driehoek te meten. |
Dubbelplaneet | Stelsel van twee hemellichamen die niet veel in grootte verschillen en zowel om elkaar als om een ster draaien. Een voorbeeld van een echte dubbelplaneet in ons zonnestelsel is de dwergplaneet Pluto en zijn begeleider Charon, maar ook de aarde en de maan worden soms wel als een dubbelplaneet gezien. |
Dubbelster | Systeem van twee of soms drie sterren die zich zeer dicht bij elkaar bevinden en om een gezamenlijk middelpunt heen draaien. Wanneer het om drie sterren gaat, wordt ook wel van een meervoudige ster gesproken. Geschat wordt dat ca. 60% van alle sterren deel uitmaakt van een dubbelster of meervoudige ster. |
Dwergplaneet | Hemellichaam dat om de zon draait, kleiner is dan een planeet en zijn baan om de zon niet heeft vrijgemaakt van andere objecten, terwijl het wel dankzij zijn zwaartekracht bolvormig is. De vijf momenteel bekende dwergplaneten in ons eigen zonnestelsel zijn: Ceres, Pluto, Haumea, Makemake en Eris. |
Dwergster | Algemene benaming voor een ster die — of sterachtig object dat — weinig licht uitstraalt. Een dwergster is een witte dwerg, een gele dwerg, rode dwerg, bruine dwerg of zwarte dwerg. |
A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z
E
Eclips | Gehele of gedeeltelijke verduistering van twee hemellichamen die ongeveer dezelfde schijnbare grootte hebben. Bij een zonsverduistering wordt de zon verduisterd door de maan. Bij een maansverduistering wordt de maan verduisterd in de schaduw van de aarde. Wanneer Mercurius of Venus vóór de zon beweegt, spreekt men van een overgang of een transit. |
Ecliptica | Het schijnbare pad dat de zon vanaf de aarde gezien in de loop van een jaar aan de hemel doorloopt en waardoor zijn positie ten opzichte van de sterren verandert. De ecliptica kan ook worden gedefinieerd als de snijlijn van het ecliptisch vlak met de hemelbol. |
Eclipticavlak | Het geometrische vlak waarbinnen de aarde haar baan om de zon beschrijft. |
Ecliptische breedte | De term ecliptische breedte (b of β (beta)) wordt gebruikt om de breedtegraad van een hemellichaam in het ecliptische coördinatenstelsel aan te geven. Met de ecliptische breedte wordt gemeten hoe ver een object van de ecliptica af staat en wordt uitgedrukt in graden, boogminuten en boogseconden (positief voor een object ten noorden van de ecliptica, negatief voor een object ten zuiden ervan). De lengtegraad in dit systeem heet de ecliptische lengte. |
Ecliptische coördinaten | Het ecliptische coördinatenstelsel wordt in de astronomie gebruikt om de posities van objecten in het zonnestelsel aan te geven. De coördinaten in dit stelsel heten ecliptische lengte en ecliptische breedte. De 'evenaar' van het coördinatenstelsel is de ecliptica (vandaar de naam), het nulpunt is het lentepunt. Aangezien de afstand van het object niet belangrijk is om het aan de hemelbol te vinden zijn deze twee coördinaten voldoende om de positie van een hemelobject eenduidig aan te geven. |
Ecliptische lengte | De term ecliptische lengte (l of λ) wordt gebruikt om de lengtegraad van een hemellichaam in het ecliptische coördinatenstelsel aan te geven. De ecliptische lengte wordt gemeten langs de ecliptica en uitgedrukt in graden, boogminuten en boogseconden. De ecliptische lengte heeft een waarde tussen 0° en 360°, het nulpunt van ecliptische lengte is het lentepunt. De breedtegraad in dit systeem heet de ecliptische breedte. |
Eerste kwartier | Het eerste kwartier (E.K.) is de maanfase, waarbij de rechterhelft van de maan verlicht is (op het zuidelijk halfrond is het de linker helft). De fase van eerste kwartier vindt plaats bij wassende maan. Met name tussen nieuwe maan en eerste kwartier is het asgrauw schijnsel goed te zien. |
Eeuw | Een eeuw is een periode van 100 Juliaanse jaren en dus 36.525 dagen. |
Efemeride | Een tabel met de berekende opeenvolgende posities van een hemellichaam. |
Eigenbeweging | De eigenbeweging van een 'vast' hemellichaam (meestal een ster) is de schijnbare beweging van het object aan de hemel die wordt veroorzaakt door de fysieke beweging van dat object door de ruimte. De eigenbeweging wordt vaak gesplitst in de twee hemelcoördinaten rechte klimming en declinatie en gemeten in boogseconden per eeuw (′′/eeuw) of milliboogseconden per jaar. De eigenbeweging geeft dus de beweging in het vlak van de hemel aan, loodrecht op de kijkrichting. |
Elektronvolt | Is de energie die door een elektron is verkregen bij het overbruggen van een potentiaalverschil van 1 volt. Indien men een elektron (dat negatief geladen is) plaatst tussen twee platen, wordt het aangetrokken door de plaat met de meest positieve spanning. De verkregen energie is dan 1 eV en is dan gelijk aan de lading van het elektron maal 1 volt of 1,602.10-19- J. Ook de massa van elementaire deeltjes wordt uitgedrukt in de energie-eenheid 'elektronvolt'. |
Ellips, elliptisch | Een ellips is een afgeplatte cirkel, met twee brandpunten. De planeten draaien in elliptische banen om de zon, waarbij de zon in een van de brandpunten staat. Ook de maan draait in een elliptische baan om de aarde. Het gevolg hiervan is dat de maan soms dichter bij de aarde staat en soms verder weg, waardoor de apsiden ontstaan. Hetzelfde geldt voor de planeten, die soms dichter bij of verder van de zon staan. |
Elongatie | De hoekafstand tussen twee hemellichamen. Meestal betreft het de hoekafstand van een planeet, een planetoïde of een komeet tot de zon. De term wordt niet gebruikt bij de hoekafstand tussen sterren. Voor een buitenplaneet kan de elongatie gaan van 0° (conjunctie) tot 180° (oppositie). Voor Venus kan het gaan van 0° (boven- of benedenconjunctie) tot 47°. Voor Mercurius bedraagt de elongatie maximaal 28°. |
Emissielijnen | Heldere lijnen die te zien zijn in het spectrum van een heet gas. Ze worden gevormd, als de individuele atomen bepaalde golflengten van het licht uitzenden. |
Emissienevel | Een type nevel die schijnt doordat het licht uitzendt wanneer electronen en protonen recombineren om waterstof atomen te vormen. Een bekend voorbeeld van een emissienevel is de Orionnevel. |
Energetische straling in de ruimte | In de ruimte zijn voornamelijk drie soorten straling potentieel gevaarlijk voor de mens in de ruimte: galactische kosmische straling, hoogenergetische protonen afkomstig van de zon en deze van de Van Allen-gordels. De geladen deeltjes zijn geconcentreerd in twee gordels waarvan de openingen op een lijn liggen met de magnetische polen. |
Equator | De equator of evenaar is de lijn op een bol die exact tussen de twee polen ligt en die het noordelijk halfrond van het zuidelijk halfrond scheidt. De equator op aarde loopt door Zuid-Amerika, Afrika en Indonesië en heeft per definitie de geografische breedtegraad 0°. De hemelequator of hemelevenaar loopt exact boven de evenaar op aarde, splitst dus de hemelbol in de noordelijke en de zuidelijke hemel en heeft een declinatie van 0°. |
Equatoriale coördinaten | Het equatoriale coördinatenstelsel wordt in de astronomie gebruikt om de posities van 'vaste' objecten, zoals sterren, aan de hemelbol aan te geven. De coördinaten in dit stelsel heten rechte klimming (lengtegraad) en declinatie (breedtegraad). Het nulpunt van het coördinatenstelsel is het lentepunt en de equator is gelijk aan die van de aarde, vandaar de naam. |
Equatoriale opstelling | Een manier om een astronomische telescoop op te stellen, zo dat deze slechts om een as hoeft te draaien om precies de beweging van de sterren (veroorzaakt door het draaien van de aarde) te volgen. |
Equinox | De equinox of nachtevening is het moment waarop de zon recht boven de equator of evenaar staat, waardoor de dag (of eigenlijk, de periode van daglicht) en de nacht precies even lang duren. Het begin van de lente is gedefinieerd als de lente-equinox, rond 21 maart, het begin van de herfst als de herfstequinox, rond 23 september. |
Ether | In het westen dacht men tot aan het begin van de 20e eeuw dat het de stoffelijke tussenmedium was dat voortplanting van licht en andere elektromagnetische straling mogelijk maakte. |
Etmaal | Een etmaal is de periode van een 24 uur, ofwel 86400 seconden, die begint en eindigt om middernacht, gedurende welke de datum niet verandert. De lengte van een etmaal is gebaseerd op de gemiddelde lengte van de zonnedag. |
Evenaar | Een denkbeeldige lijn op het aardoppervlak in de vorm van een cirkel midden tussen de polen. De evenaar verdeelt de aarde in een noordelijk en een zuidelijk halfrond. Op de evenaar en het hele gebied tussen de keerkringen staat de zon tweemaal per jaar precies recht boven de grond (in het zenit). De evenaar is de meer gebruikte naam voor de equator van de aarde. |
Excentriciteit | Geeft aan in welke mate een ellips afwijkt van een cirkel. Een cirkel heeft als excentriciteit 0. Bij een zeer uitgerekte ellips benadert excentriciteit de eenheid. De Aardbaan is bijna cirkelvorming: zijn excentriciteit is 0,017. |
Excentrisch | Zie elliptisch en excentriciteit. |
Exoplaneet | Een exoplaneet is een planeet die niet tot ons zonnestelsel behoort, maar in een baan om een andere ster draait. Door de grote afstand, het feit dat planeten zelf geen licht produceren en het verblindende licht van de nabije centrale ster, zijn exoplaneten (vooralsnog) alleen indirect waarneembaar. |
Extragalactische nevel | Melkwegstelsels buiten ons eigen sterrenstelsel (de Melkweg). |
A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z
F
Fase | De fase of schijngestalte van een hemellichaam is de fractie van dat hemellichaam dat verlicht is. Het meest bekend zijn de maanfasen, maar ook de planeten vertonen tot op een bepaalde hoogte fasen. Doordat de binnenplaneten zich, vanaf de aarde gezien, zowel voor als achter de zon kunnen bevinden, vertonen zij alle fasen (van helemaal onverlicht (0%) tot volledig verlicht (100%). |
Fasehoek | De fasehoek van een planeet is de hoek tussen de lijnen zon–planeet en planeet–aarde. De fasehoek wordt gebruikt om de fase en magnitude van een planeet uit te rekenen, maar bepaalt ook wanneer de manen van Jupiter worden verduisterd en welk deel van Saturnus' ringen zich in de schaduw van de planeet bevinden. |
Fermionen | Elementaire deeltjes kunnen opgedeeld worden in twee groepen: bosonen en fermionen. Ze verschillen in de waarde van hun spin. Fermionen (genoemd naar de Italiaanse natuurkundige Enrico Fermi) hebben een spin met een halftallige waarde (1/2 en oneven veelvouden). Men kan de deeltjes als 'materie' bestempelen. Het betreft quarks, leptonen en baryonen. Voorbeeld: elektronen, protonen en neutronen hebben als spin 1/2. Volgens het Pauli-uitsluitingsprincipe kunnen twee fermionen nooit in dezelfde quantumtoestand (zelfde positie, snelheid en spin) verkeren. Dit verklaart het bestaan van bruine en witte dwergen (elektronendruk) en neutronensterren (neutronendruk). In de kwantummechanica wordt het individueel gedrag van de fermionen beschreven door middel van een Y-anti-symmetrische golffunctie: de deeltjes zijn identiek, niet onderscheidbaar en voldoen aan het uitsluitingsprincipe. De Fermi-Dirac verdeling is geldig voor fermionen. Men zou kunnen zeggen dat fermionen elkaars gezelschap schuwen. |
Flare of vlam | Een explosie in de chromosfeer van de zon. |
Fotografische magnitude | De magnitude van een ster, gemeten op een fotografische plaat. Deze is gevoeliger voor blauw en ultraviolet licht dan het oog. Bij sterren met bepaalde kleuren verschilt de fotografische magnitude van de visuele magnitude. |
Foton | Een foton (Grieks: fotos = licht) is de wetenschappelijke naam voor een lichtdeeltje. Licht wordt in de natuurkunde voorgesteld als zowel een golf- als een deeltjesverschijnsel. Het licht van een hemellichaam, zoals bijvoorbeeld de zon, wordt dan voorgesteld als een stroom fotonen. |
Fotosfeer | De fotosfeer is het zichtbare oppervlak van de zon, waar het zichtbare licht vanaf komt en dus het oppervlak dat wij met het blote oog kunnen zien. Doordat de zon een gasbol is, is haar oppervlak niet eenduidig gedefiniëerd, maar hangt af van de soort straling waarmee wordt waargenomen (ultraviolet, zichtbaar licht, infrarood) of zelfs van de kleur van het licht. |
Fraunhoferlijnen | Absorptielijnen in het spectrum van de zon. |
Fusie (kernfusie) | Een proces waarbij atoomkernen met zo'n enorme snelheid op elkaar botsen dat ze met elkaar versmelten and daarbij een grote hoeveelheid energie uitzenden. In het centrum van de meeste sterren fuseren waterstofkernen samen tot helium. Er komt bij deze kernfusie zo veel energie vrij dat het voorkómt dat de ster onder zijn eigen gewicht in elkaar stort, en het verhit de ster zozeer dat sterren schijnen als de heldere objecten die we aan de hemel zien. |
A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z
G
Galactische nevels | Wolken van gas en stof in het spiraalvlak van de Melkweg. |
Gammaflits (Gamma-Ray Burst) | Een heftige uitbarsting van hoogenergetische gammastraling met een duur van een paar milliseconden tot enige minuten. De energie die gepaard gaat met een gammaflits is vele malen groter dan er vrijkomt tijdens een supernova explosie. Ze zijn onvoorspelbaar en kunnen overal aan de hemel voorkomen, wat wijst op een oorsprong ver buiten onze Melkweg. Hoewel hun oorsprong lange tijd een mysterie bleef, duiden recente waarnemingen er op dat het bij korte-duur gammaflitsen waarschijnlijk gaat om de botsing van twee neutronensterren (of een neutronenster en een zwart gat) die in een voormalig dubbelstersysteem in een steeds nauwer wordende baan naar elkaar toe zijn gespiraliseerd. In het geval van de langere-duur gammaflitsen betreft het het ineenstorten van een jonge, extreem massieve ster tot een zwart gat in een zogenoemde hypernova ontploffing. |
Gammastraling | Licht dat zó blauw is dat het onzichtbaar is voor mensen, nog blauwer dan Röntgenstraling. Een band in het electromagnetische spectrum waarin de fotonen nog meer energie hebben dan Röntgenfotonen. Gammastraling gaat dwars door huid-, spier- en botweefsel heen. |
Gasnevel | Een gasnevel of kortweg nevel is een hemellichaam dat meestal zichtbaar is als een wazig vlekje aan de sterrenhemel. We onderscheiden nevels die zichtbaar zijn doordat ze helder oplichten (emissienevel en reflectienevel), of doordat ze juist donker afsteken (absorptienevel). Een emissienevel wordt door een of meerdere sterren in de buurt verhit, waardoor de nevel zelf licht gaat uitstralen, zoals bijvoorbeeld een planetaire nevel. Een reflectienevel reflecteert voornamelijk sterlicht, en een absorptienevel steekt donker af tegen een helderder achtergrond. |
Gasplaneet | Een gasplaneet is een planeet die voor het grootste gedeelte, of helemaal, uit gas bestaat. De gasplaneten in ons zonnestelsel zijn Jupiter, Saturnus, Uranus en Neptunus. Ze zijn verschillende malen zwaarder en groter dan de aardse planeten en bevinden zich verder van de zon. Naast hun omvang kenmerken de gasplaneten zich door hun grote aantallen manen en hun ringenstelsels. De meeste bekende exoplaneten zijn gasplaneten, doordat zware exoplaneten gemakkelijker te detecteren zijn dan lichte planeten. |
Geocentrisch | Een geocentrisch waarnemer bekijkt een object vanuit het centrum van de aarde (fictief waarnemingspunt). |
Geocentrische positie | De geocentrische positie is de positie van een hemellichaam voor een denkbeeldige waarnemer in het centrum van de aarde. De geocentrische positie van de meeste objecten in ons zonnestelsel wordt bepaald door eerst de heliocentrische positie te berekenen en vervolgens te corrigeren voor de positie van de aarde in het zonnestelsel. |
Geografische coördinaten | De geografische coördinaten zijn de coördinaten die gebruikt worden om een plaats op aarde aan te duiden, de ons bekende lengtegraad en breedtegraad. De coördinaten worden meestal uitgedrukt in oosterlengte of westerlengte, en noorderbreedte of zuiderbreedte. |
Geomagnetische activiteit | Als gevolg van de zonnewind wordt de aarde getroffen door een hete, gemagnetiseerde, supersonisch plasma met een grote kinetische en elektrische energie. Een deel van deze energie vindt zijn weg in onze magnetosfeer waardoor een geomagnetische activiteit ontstaat. |
Geostationaire baan | Een cirkelvormige baan rond de aarde met een omlooptijd van ruim 23 uur en 56 minuten, op een hoogte van 35.786 km. In deze baan is de rotatietijd van een satelliet precies gelijk aan die van de aarde, waardoor deze voor een waarnemer op aarde lijkt stil te staan. |
Getijden | Het hoog- en laagwaterniveau op aarde wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door de maan en in mindere mate door de zon. Getijden treden ook op in dubbelsterren, vanwege de aantrekkingskracht van elke ster op het oppervlak van de andere. |
Gigajaar | Een gigajaar (Gjr) is een tijdseenheid van 1 miljard (1.000.000.000) jaar. De afkorting voor gigajaar is Gjr (Engels Gyr). De zon (en dus de aarde) is circa 4,6 Gjr oud, het heelal circa 13,6 Gjr. |
Gigaparsec | Een gigaparsec (Gpc) is een afstandsmaat van 1 miljard (1.000.000.000) parsec, circa 3,1×1022 km. |
Graad | Een graad (°) is een maat om een hoek of schijnbare afstand aan de hemel aan te geven. Er gaan 360° (360 graden) in een cirkel, en 90° in een rechte hoek. Eén graad bevat 60 boogminuten (′) en 3600 boogseconden (′′), d.w.z. 1° = 60’ = 3600”. |
Gregoriaans Jaar | Een Gregoriaans jaar is de gemiddelde lengte van een jaar in de Gregoriaanse kalender. De Gregoriaanse kalender maakt gebruik van schrikkeldagen om de lengte van het Gregoriaans jaar zo dicht mogelijk te laten uitkomen bij de lengte van het tropisch jaar. Iedere 400 jaar zijn er 97 schrikkeldagen (zie bij schrikkeljaar) en dus duurt een Gregoriaans jaar gemiddeld 365 + 97/400 = 365,2425 dagen, slechts 26,8 seconden langer dan een tropisch jaar. |
Gregoriaanse kalender | De Gregoriaanse kalender is de kalender die in 'het westen', en dus ook in de EU, wordt gebruikt en de Juliaanse kalender heeft vervangen. Jaartallen in de Gregoriaanse kalender worden vaak aangeduid met voor onze jaartelling (v.o.j.) of na onze jaartelling (n.o.j.). De Gregoriaanse kalender is gebaseerd op het tropisch jaar, dat circa 365,242190 dagen duurt. Door het gebruik van schrikkeldagen duurt het Gregoriaans jaar slechts 26,8 seconden langer dan een tropisch jaar. Wanneer onze kalender gebaseerd zou zijn op het siderisch jaar, zou het begin van de lente iedere circa 72 jaar één dag vroeger plaatsvinden en zouden de seizoenen dus langzaam door het jaar verschuiven. |
Grensmagnitude | De grensmagnitude is helderheid van de zwakste ster die nog kan worden waargenomen onder bepaalde omstandigheden. De helderheid van sterren wordt uitgedrukt in magnitudes — hoe groter het getal, des te zwakker het object. Voor de grensmagnitude geldt hierdoor hoe groter het getal, des te zwakker de objecten zijn die nog kunnen worden waargenomen. Een object met een magnitude groter dan de grensmagnitude is onzichtbaar. Voor het blote oog wordt vaak een grensmagnitude van +6,0m opgegeven, onder ideale omstandigheden. |
Grijze nachten |
Grijze nachten of schemeringsnachten zijn nachten waarin het niet volledig donker wordt, omdat de zon niet verder dan 18° onder de horizon verdwijnt. Het blijft dus de hele nacht door lichtjes schemeren. Dit is vooral goed te zien wanneer men in noordelijke richting naar de hemel kijkt. |
Groene straal | Een flits die schijnbaar door de ondergaande zon wordt uitgezonden. Deze wordt in werkelijkheid veroorzaakt door de breking van het licht in de atmosfeer. |
Grootste elongatie | De grootste elongatie van een binnenplaneet is het punt waar de planeet het verst van de zon staat, en dus de maximale elongatie heeft. Voor Mercurius is de grootste elongatie nooit meer dan 28°, voor Venus is dit maximaal 48°. |
A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z
H
H-II Gebied | Een gebied van heet gas rondom een jonge ster of sterren dat grotendeels geïonizeerd is. Het energetische licht van deze jonge sterren ionizeert het aanwezige gas. Dit soort gebieden lijkt meestal rood van kleur als gevolg van fotonen uitgezonden door electronen die met waterstof kernen (protonen) recombineren tot waterstofatomen (aangeduid met H-I). |
Halfschaduw | Een halfschaduw wordt in de sterrenkunde vaak bijschaduw of penumbra genoemd. |
Halo | De bolvormige wolk van oudere sterren die de rest van de Melkweg omringt. |
Halve maan | Bij halve maan is de zichtbare zijde van de maan half verlicht. Dit gebeurt bij eerste kwartier en bij laatste kwartier. |
Heelal | Het heelal of universum omvat per definitie alles dat we kunnen waarnemen. Het heelal bevat objecten zoals planeten, sterren, sterrenstelsels, clusters van sterrenstelsels, veel lege ruimte, donkere materie, donkere energie en waarschijnlijk nog onontdekte vormen van materie en energie. Het heelal ontstond circa 13,6 Gjr geleden in wat we de oerknal of Big Bang noemen. |
Helderheid | Zie magnitude. |
Heliocentrisch | Betreft het middelpunt van de zon. Een heliocentrische positie van een planeet is een planeet gezien vanuit het middelpunt van de zon. |
Heliocentrische positie | De heliocentrische positie van een hemellichaam is de positie in ons zonnestelsel voor een denkbeeldige waarnemer op de zon. Om de exacte positie van planeten te bepalen wordt eerst de heliocentrische positie berekend, en vervolgens de geocentrische en daaruit topocentrische positie bepaald. |
Heliografische coördinaten | De heliografische coördinaten zijn de coördinaten die gebruikt worden om een plaats op de zon (helios = zon) aan te duiden. De coördinaten worden meestal uitgedrukt in lengte en breedte. Heliografische coördinaten zijn het equivalent van geografische coördinaten, maar dan voor de zon. |
Heliosfeer | Het gebied in de ruimte waar het magnetisch veld van de zon overheerst. Hoewel de zonnewind zich bijna radiaal verwijdert van de zon, geeft de zonnerotatie aan het magnetisch veld een spiraalvorm (het tuinslang effect). Ter hoogte van de baan van de aarde is de hoek tussen de veldlijnen en de radiaal ongeveer 45 graden. |
Helium | Het op één-na-lichtste en op één na meest voorkomende element. Het helium atoom heeft een kern die uit twee protonen en twee neutronen bestaat waarrond twee electronen zwermen. Helium werd oorspronkelijk ontdekt in een spectrum van onze zon en pas later hier op aarde. De zon bestaat voor ongeveer 25% uit helium. |
Hemel | Zie sterrenhemel. |
Hemelbol | De hemelbol is een denkbeeldige holle bol waarop de sterrenhemel lijkt te zijn afgebeeld. Voor een waarnemer op donkere locatie met een vlakke horizon lijkt de sterrenhemel een halve bol of hemelkoepel te beslaan, waar de waarnemer het centrum van vormt (doordat ons oog de afstanden tot de sterren niet direct kan bepalen nemen onze hersenen aan dat alle hemelobjecten even ver weg staan, en dus op een bolschil om ons heen). De andere helft van de sterrenhemel is onzichtbaar, en deze twee helften samen vormen de hemelbol. |
Hemelequator | Ook hemelevenaar genoemd. Ligt in het verlengde van het evenaarsvlak op aarde. Het equatorvlak is het referentievlak van de uurcoördinaten en de equatoriale coördinaten. De hemelequator gaat precies door het oostpunt en door het westpunt van de horizon, en bereikt (in het noordelijk halfrond) zijn grootste hoogte in het zuiden, op een hoogte die gelijk is aan 90 graden verminderd met de geografische breedte van de waarnemer. |
Hemelevenaar | Zie onder equator. |
Hemelkoepel | De hemelkoepel is de helft van de hemelbol die zichtbaar is voor een waarnemer op een bepaalde plaats en tijd. De hemelkoepel wordt van de aarde gescheiden door de horizon. |
Hemellichaam | Met een hemellichaam of hemelobject bedoelen we heel algemeen een object dat zich aan de (sterren)hemel bevindt. Vaak gaat het dan om de zon, de maan, planeten, meteoren, of sterren. Dit zijn de beter zichtbare en dus bekendere hemellichamen. Minder gemakkelijk waarneembare objecten zijn bijvoorbeeld de manen van andere planeten, planetoïden, kometen, sterrenstelsels, gasnevels, en dergelijke. Hemellichamen buiten ons zonnestelsel worden wel 'vaste' objecten genoemd, omdat ze, voor waarnemingen met het blote oog, niet lijken te bewegen. |
Hemelobject | Zie hemellichaam. |
Hemelpool | Zie pool. |
Hemelsfeer | Zie Hemelbol. |
Herfst | De herfst is een van de vier seizoenen in het jaar, de andere zijn winter, lente en zomer. De herfst op het noordelijk halfrond begint met de herfstequinox en eindigt met het wintersolstitium. Onze herfst duurt van ruwweg 23 september tot 21 december en is met bijna 90 dagen de derde van de vier seizoenen in lengte. Het verschil in lengte tussen de seizoenen wordt veroorzaakt door de excentriciteit van de aardbaan. |
Hertzsprung-Russel diagram | Een soort grafiek waarin elke ster wordt voorgestel door een stip. De absolute magnitude van een ster wordt uitgezet langs de ene as en de kleur van de ster langs de andere as. Het is van belang sterren te classificeren naar hun leeftijd. |
Hoekafstand | Zie schijnbare afstand. |
Hoogte | De hoogte (h.), voluit hoogte boven de horizon, van een hemellichaam geeft aan hoe hoog het object aan de hemel staat. De hoogte van een object hangt dus af van de plaats op aarde, iedere plaats op aarde heeft immers een (net) iets andere sterrenhemel. De hoogte van het object wordt normaal gesproken uitgedrukt in graden (°). Een positieve hoogte betekent dat het object zich boven de horizon bevindt, een negatieve hoogte betekent dat het object zich onder de horizon bevindt. Een object dat opkomt of ondergaat heeft dus hoogte van 0°. Om de exacte positie van een object aan te geven is een tweede coördinaat nodig, die aangeeft waar het object boven (of onder) de horizon staat: het azimut. |
Horizon | De horizon van een waarnemer op aarde is de denkbeeldige cirkel die de hemelkoepel scheidt van het voor die waarnemer zichtbare deel van de aarde (land, zee). Voor een plaats met ononderbroken uitzicht is de horizon circa 4–5 kilometer ver weg. Objecten boven de horizon noemen we 'op', die onder de horizon zijn 'onder'. De afstand tussen de horizon en een hemelobject is zijn hoogte en wordt uitgedrukt in graden. De horizon heeft een hoogte van 0°, een object dat op is heeft een positieve hoogte, een object dat onder is een negatieve. Objecten die altijd boven de horizon zijn (voor een bepaalde plaats op aarde) heten circumpolair. |
Horizontale coördinaten | Het systeem van horizontale coördinaten wordt gebruikt om lokaal de positie van hemellichamen aan te duiden, dus voor een bepaalde waarnemer op een bepaalde plaats op aarde en een bepaalde tijd. De horizontale coördinaten zijn azimut (de 'windrichting'; een lengtegraad) en hoogte (hoe ver het object boven de horizon staat: een breedtegraad; de horizon werkt in dit systeem dus als equator). |
Hypernova | Komt zowat elke dag ergens in het zichtbare heelal voor. Een hypernova is tientallen keren krachtiger dan een supernova. Niet altijd wordt dit onderscheid tussen hypernova en supernova gevolgd. De opvatting leeft dat bij een supernova door de schok van de ineenstorting de buitenste lagen van de ster worden weggeblazen. In het geval van een hypernova worden de buitenste lagen niet weggeblazen, maar vallen op het gevormde zwarte gat of op de neutronenster. Daarbij wordt de gravitationele potentiële energie (als gevolg van de invallende materie) omgezet in warmte en straling. Dit kan aanleiding geven tot een veel hogere helderheid dan een supernova. |
A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z
I
IC | IC staat voor Index Catalogue, een catalogus van 5387 deepsky-objecten van allerlei categoriën, als aanvulling op de New General Catalogue (NGC). De lijsten met deepsky-objecten tot magnitude +12, die te vinden zijn onderaan de detailpagina voor ieder sterrenbeeld (te bereiken via de lijst van sterrenbeelden, zie bijvoorbeeld de deepsky-objecten in het sterrenbeeld Zwaan), zijn voor een deel gebaseerd op de IC. |
Inclinatie | Met inclinatie wordt de hoek tussen de vlakken van twee banen of tussen het vlak van een baan en de rotatie van een object aangeduid. De term wordt gebruikt voor banen en rotatie-assen van planeten, satellieten, ringen, kometen en planetoïden in het zonnestelsel, van dubbelsterren aan de hemel en van bijvoorbeeld sterren of sterhopen in het Melkwegstelsel. |
Infrarood | Voor het menselijk oog onzichtbaar licht met een golflengte groter dan 780 nanometer. Licht dat zó rood is dat mensen het niet kunnen zien. Het infrarood is een band in het electromagnetische spectrum dat tussen zichtbaar licht en microgolven in ligt. De fotonen in infrarood licht hebben minder energie dan fotonen in zichtbaar licht. Een deel van de infrarode band, ook wel het thermische infrarood genoemd, komt overeen met wat mensen als warmtestraling ervaren. |
Infraroodbron | Bron van infrarood licht. |
Intergalactische materie | Kleine hoeveelheden materie in de ruimte tussen de melkwegstelsels. |
Intergalactische ruimte | De ruimte tussen sterrenstelsels. |
Interplanetaire ruimte | De ruimte tussen planeten binnen een zonnestelsel. |
Interstellaire ruimte | De ruimte tussen sterren. |
A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z
J
Jaar | Het woord jaar kan meerdere betekenissen hebben: 1. kalendereenheid: Een kalenderjaar is de periode van 365 of 366 dagen die begint op 1 januari en eindigt op 31 december. Een kalenderjaar met 366 dagen heet een schrikkeljaar. 2. tijdsduur: Een jaar is ongeveer de tijd die de aarde nodig heeft voor één volledige omloop rond de zon. We onderscheiden verschillende definities voor de tijdspanne van een jaar, met verschillende lengtes: siderisch jaar: 365,256363051 dagen, tropisch jaar: 365,24218967 dagen, Gregoriaans jaar: 365,2425 dagen, Juliaans jaar: 365,25 dagen. |
Jaargetijde | Synoniem voor seizoen. |
Juliaans jaar | Een Juliaans jaar is de gemiddelde duur van een jaar in de Juliaanse kalender: 365,25 dagen. Een periode van 100 Juliaanse jaren heet een Juliaanse eeuw. |
Juliaanse dag | De Juliaanse dag (JD) wordt gebruikt als doorlopende eenheid voor datum en tijd in de sterrenkunde (vergelijkbaar met GPS-tijd of Unix-tijd). Hiermee worden de rekenproblemen met data en tijdstippen (minuten en seconden die van 59 naar 0 springen, uren die van 23 naar 0 springen, dagen die van 28, 29, 30 of 31 naar 1 springen en maanden die van 12 naar 1 springen) opgelost. Om uit te rekenen hoeveel tijd er ligt tussen twee data en tijdstippen, reken je van beide momenten de Juliaanse dag uit, en trek je deze vervolgens van elkaar af. |
Juliaanse kalender | De Juliaanse kalender is het kalendersysteem dat werd geïntroduceed door Julius Caesar en vanaf 1582 langzaam is vervangen door de Gregoriaanse kalender. De Juliaanse kalender kende iedere vier jaar een schrikkeljaar, wat een verschuiving van de seizoenen veroorzaakte. De gemiddelde lengte van het jaar volgens deze kalender is dus 365,25 dagen en heet het Juliaans jaar. Een datum uitgedrukt in de Juliaanse kalender heet een Juliaanse datum. De Juliaanse kalender en Juliaanse datum moeten niet worden verward met de Juliaanse dag. |
Jupiter | Grootste planeet in ons zonnestelsel. |
A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z
K
Kalender | Zie zonnekalender en maankalender. |
Kalenderjaar | Zie jaar. |
Kernschaduw | De kernschaduw of slagschaduw van een donker voorwerp dat wordt verlicht door een lichtbron, is de donkere schaduw direct achter het donkere voorwerp dat de schaduw produceert. Verder van de schaduw-as, rond de kernschaduw, bevindt zich meestal de bijschaduw. Vanuit de kernschaduw gezien wordt de lichtbron volledig bedekt, en valt er dus geen (direct) licht van de lichtbron. Wanneer men zich bij een zonsverduistering in de kernschaduw bevindt, ziet men een totale eclips, (de zon is volledig verduisterd) terwijl een waarnemer in de bijschaduw een gedeeltelijke verduistering (er is slechts een 'hap' uit de zon) ziet. Bij een maansverduistering is de maan vrijwel helemaal donker wanneer de maan zich in de umbra van de aarde bevindt, doordat geen direct zonlicht de maan kan bereiken, en slechts enigszins donkerder dan normaal wanneer de maan in de penumbra staat. |
Kilometer | Een kilometer (km) is een afstandsmaat van duizend meter. |
Kiloparsec | Een kiloparsec (kpc) is een afstandsmaat van duizend parsec, zo'n 30.857.411.792.014.200 km. |
Kleurindex | Een maat voor de kleur van een ster. Het is het verschil tussen de zichtbare helderheid en de helderheid die wordt vastgelegd met een fotografische plaat, die voor een ander golflengte-gebied gevoelig is dan het oog. |
Klimmende knoop | De klimmende knoop is de knoop waar de maan in zijn maandelijkse baan de ecliptica van zuid naar noord doorkruist. Tegenover de klimmende knoop ligt de dalende knoop. |
Knoop | Snijpunt van de baan van een planeet, planetoïde, maan, komeet, satelliet met het eclipticavlak van de aarde. Bij een klimmende knoop beweegt het object zich van zuid naar noord, bij een dalende knoop van noord naar zuid. |
Komeet | Een hemellichaam bestaande uit bevroren gasses, ijs, stof, gruis, rots en ijzermeteoroïden dat in een, meestal sterk uitgerekte, baan rond de zon draait. De kern van een komeet is in grootte vergelijkbaar met een berg op aarde. Als een komeet de zon nadert dan verdampt de zonnewarmte het ijsachtig materiaal wat resulteert in een wolk van gas die de kern omhult, wat we een coma noemen. Door het verdampende gas en ijs raken ook stof en gruis deeltjes los, waardoor een komeet een spoor van stof en gruis achter zich laat in zijn baan rond de zon. Door stralingsdruk en door inwerking van electrisch geladen deeltjes uitgezonden door de zon ontstaat ook een staart van gas of ionen die van de zon afgericht is. De ijle coma can zich uitstrekken tot meer dan een miljoen km van de kern en de staart van een komeet kan vele miljoenen km lang worden. |
Kosmische microgolfachtergrondstraling | Deze achtergrond traling, in het engels afgekort tot CMBR (Cosmic Microwave Background Radiation), die in 1964 werd ontdekt door Penzias en Wilson, is de nagloed van de Oerknal (Big Bang) en het beste bewijs dat ons Heelal een onmetelijk heet en compact begin heeft gehad. In die beginperiode bestonden er nog geen melkwegstelsels, sterren of planeten — zelfs atomen hadden zich nog niet gevormd. De nagloed die we nu zien komt overeen met het tijdstip waarop het Heelal voldoende was afgekoeld om atomen te vormen (zo'n 300.000 jaar na de Oerknal), en daardoor doorzichtig werd voor straling. |
Kosmische stralen | Zeer energierijke deeltjes die voortdurend de aarde vanuit de ruimte bereiken. De atmosfeer absorbeert de meeste ervan. Enkele komen van de zon, maar van de meeste denkt men dat ze hun oorsprong hebben buiten ons zonnestelsel. |
Kosmologie | Afgeleid van 'kosmos' (orde, wereld) en 'logos' (woord, bespreking). Kosmologie omvat de studie van de oorsprong en de evolutie van het Universum als geheel. |
Kosmos | Zie heelal. |
Krater | Een krater in de sterrenkunde is een gat in de bodem van een planeet of maan, meestal veroorzaakt door de inslag van een meteoriet. Om het gat heen bevindt zich vaak een ring van materiaal dat tijdens de inslag is opgeworpen en dat boven het normale oppervlak uitsteekt als een ringvormige berg. |
Kreeftskeerkring | Denkbeeldige cirkel rond de aarde op 23,439° noorderbreedte. Deze keerkring markeert de zomerzonnewende. De zon staat op 22 juni in het teken Kreeft en schijnt weer te keren naar het zuiden. |
Krimpende maan | De maan wordt krimpend genoemd wanneer deze zich in een fase tussen volle maan en nieuwe maan bevindt, waarbij het verlichte deel van de maan kleiner wordt. Dit wordt ook wel afnemende maan genoemd. |
Kwartier | Het eerste kwartier en laatste kwartier zijn maanfasen, waarbij de maan halfvol is. |
A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z
L
Laatste kwartier | Het laatste kwartier is de maanfase, waarbij de linker helft van de maan verlicht is (in Nederland en België tenminste, op het zuidelijk halfrond is het de rechterhelft). |
Lente | De lente is een van de vier seizoenen in het jaar, de andere zijn zomer, herfst en winter. Onze lente duurt van ruwweg 21 maart tot 21 juni en is met bijna 93 dagen de tweede van de vier seizoenen in lengte. Het verschil in lengte tussen de seizoenen wordt veroorzaakt door de excentriciteit van de aardbaan. |
Lente-equinox | Zie equinox. |
Lentepunt | Het lentepunt is het snijpunt van de ecliptica en de hemelevenaar. Wanneer de aarde in het lentepunt staat, staat de zon recht boven de evenaar en begint de lente. Het lentepunt is het nulpunt voor zowel het equatoriale coördinatenstelsel (0 uur rechte klimming) als het ecliptische coördinatenstelsel (0° ecliptische lengte), die beide in de astronomie gebruikt worden. |
Libratie | Een op- en neergaande en heen- en weergaande beweging die verband houdt met de draaiing van de maan om de aarde. |
Licht | Licht is een vorm van elektromagnetische straling, en vormt de basis van waarnemen in de sterrenkunde. Met 'licht' bedoelen we meestal 'zichtbaar licht': licht dat door het menselijk oog kan worden waargenomen. Licht wordt in de natuurkunde voorgesteld als zowel een golf- als een deeltjesverschijnsel. Het licht van een hemellichaam, zoals bijvoorbeeld de zon, wordt in het laatste geval voorgesteld als een stroom fotonen. |
Lichtjaar | De afstand die het licht in een jaar aflegt. Een lichtjaar is dus geen tijdseenheid maar een afstandseenheid om afstanden van sterren te meten. Een lichtjaar is 9.460.730.472.580,8 km. |
Lichttijd | De lichttijd van een object in ons zonnestelsel is de tijd die het licht van dat object nodig heeft om de aarde te bereiken. De lichttijd is belangrijk om de schijnbare positie van bijvoorbeeld een planeet uit te rekenen in plaats van de ware positie. De lichttijd voor de maan is circa 1,3 seconden, voor de zon is dat 8,3 minuten en voor de planeten is dit enkele minuten tot enkele uren. |
Lichtvervuiling | Met lichtvervuiling wordt de grote hoeveelheid, vaak overbodig, kunstlicht bedoeld die wordt uitgestraald door bijvoorbeeld straatlantaarns, broeikassen, gevelverlichting, huishoudens, et cetera. Wetenschappers vrezen dat de lichtvervuiling het dag- en nachtritme van flora en fauna danig kan storen, en ook voor de mens slaapproblemen en psychische problemen tot gevolg kan hebben. Ook voor sterrenkundigen is de lichtvervuiling net zo schadelijk als het woord doet vermoeden. |
Lokale tijd | De lokale tijd is de tijd die op de klokken op een bepaalde plaats op aarde wordt aangegeven. Vroeger werd hiervoor de zonnetijd gebruikt, waardoor praktisch iedere stad zijn eigen tijd had. Tegenwoordig is de aarde opgedeeld in tijdzones, zodat het tijdsverschil tussen twee plaatsen meestal een geheel aantal uren is. De lokale standaardtijd in België en Nederland is de Midden-Europese Tijd (MET). |
Lunisolaire kalender | Een kalender gebaseerd op de maan. Om het jaar steeds in hetzelfde jaargetijde te laten beginnen wordt periodiek een 13e maand ingelast. |
A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z
M
Maan | Hemellichaam dat om een planeet heen draait. Traditioneel wordt deze term specifiek gebruikt voor Luna, de wetenschappelijke benaming voor de maan van de aarde. De maan is in verhouding zo'n grote satelliet, dat men denkt dat de aarde en maan een dubbelplaneet vormen. |
Maanbaan | De maanbaan is de baan van de maan om de aarde. De maanbaan is een ellips, met als extremen het perigeum en het apogeum. De maan heeft een maand nodig om eenmaal zijn baan om de aarde te doorlopen. De maanbaan heeft een inclinatie van 5,1° met de ecliptica en snijdt de ecliptica in de knopen. |
Maand | Een maand is de tijdspanne van ongeveer 30 dagen en kan de volgende betekenissen hebben: Een kalendereenheid (een kalendermaand is een tijdsduur van exact 28, 29, 30 of 31) of een tijdsduur (een maand is ongeveer de tijd die de maan nodig heeft voor één volledige omloop in zijn baan om de aarde). |
Maanfase | Schijngestalte van de maan, o.a. volle maan, afnemende maan, nieuwe maan en wassende maan. Het is op ieder moment de fractie van het zichtbare maanoppervlak dat verlicht is. |
Maankalender | Een kalender gebaseerd op de maan. De meeste maankalenders zijn eigenlijk lunisolaire kalenders, waarin de maanden worden bijgehouden aan de hand van de maan, maar worden gecorrigeerd om aan te sluiten op een tropisch jaar. |
Maansverduistering | Bij een maansverduistering of maaneclips beweegt de maan achter de aarde langs, gezien vanaf de zon. De aarde staat dan dus tussen de zon en de maan in, zodat de schaduw van de aarde op de maan valt en de maan wordt verduisterd. We spreken van gedeeltelijke en totale maansverduisteringen, afhankelijk van het gedeelte van de maan dat wordt verduisterd. Bovendien kennen we maansverduisteringen in de donkere kernschaduw en in de bijschaduw van de aarde. |
Magelhaanse wolken | De melkwegstelsels die het dichtst bij het onze staan. Ze zijn slechts op het zuidelijk halfrond zichtbaar. Astronomen denken dat deze twee melkwegstelsels een drieling vormen met ons Melkwegstelsel. |
Magneetveld | Een magnetisch veld of magneetveld is het gebied rondom een magneet waarin de krachten van die magneet sterk en dus goed merkbaar en meetbaar zijn. Een magneetveld wordt vaak aangeduid met magnetische veldlijnen, die van de magnetische noordpool naar de magnetische zuidpool lopen en de richting van de magnetische krachten aangeven. |
Magnetisch veld van de zon | In het begin van de cyclus gelijkt het magnetisch veld van de zon op een dipool: 'helmet streamers' (gesloten veldlijnen) in het gebied van de Evenaar en coronale gaten (open veldlijnen) nabij de polen. In de loop van de volgende 5 à 6 jaar is deze mooie configuratie verbroken: streamers en coronale gaten bevinden zich verspreid over alle breedtegraden. Daarna wordt geleidelijk de dipoolstructuur hersteld. |
Magnetosfeer | De magnetosfeer van een planeet (bijvoorbeeld de aarde) is het gebied rondom die planeet waar magnetische velden relatief sterk zijn. De magnetosfeer van de aarde beschermt ons tegen schadelijke deeltjes uit de ruimte, zoals die van de zonnewind. In de buurt van de polen ligt de magnetosfeer dichter bij het aardoppervlak en kan de zonnewind de aardatmosfeer binnendringen, wat de oorzaak is van het poollicht. |
Magnitude | De schijnbare magnitude van een ster is een maat voor de helderheid ervan, gezien vanaf de aarde. Heldere sterren noemt men van de eerste magnitude. De zwakste sterren die met het blote oog gezien kunnen worden, zijn van de zesde magnitude. Op deze schaal hebben helderder sterren, zoals de zon, een negatieve magnitude. Sirius heeft een magnitude van -1,6 en de schijnbare magnitude van de zon is -26,8. |
Mars | De vierde planeet in ons zonnestelsel, gerekend vanaf de zon, ook wel de rode planeet genoemd. De diameter van Mars is ongeveer de helft van die van de aarde. |
Meervoudige ster | Zie Dubbelster. |
Megajaar | Een megajaar (Mjr) is een tijdseenheid van 1 miljoen (1.000.000) jaar. De afkorting voor megajaar is Mjr (Engels Myr). |
Megaparsec | Een megaparsec (Mpc) is een afstandsmaat van 1 miljoen (1.000.000) parsec, circa 3,1E+19 km. |
Melkweg | Het sterrenstelsel waarvan de zon en dus ook de aarde deel uitmaakt. |
Melkwegstelsel | Het Melkwegstelsel is de naam van het sterrenstelsel waarin zich ons zonnestelsel, en dus de aarde, bevindt. Het Melkwegstelsel is een vrij groot spiraalstelsel met naar schatting circa 200 miljard sterren, waar de zon er één van is. Van boven gezien heeft het Melkwegstelsel dus een spiraalstructuur, van de zijkant is het vrij plat, met een verdikking in het centrum. De projectie van het Melkwegstelsel aan onze hemel is te zien als een vage, nevelachtige band die de Melkweg wordt genoemd. |
Mercurius | De planeet in ons zonnestelsel die het dichtst bij de zon staat. Mercurius is de kleinste planeet in het stelsel en lijkt veel op de maan. |
Meridiaan | Op aarde: Een meridiaan is een lengtecirkel in het coördinatenstelsel waarmee een plaats op aarde wordt aangegeven. Alle meridianen lopen van noord naar zuid, zijn grootcirkels, lopen door zowel Noordpool als Zuidpool en snijden de evenaar onder een rechte hoek. De nulmeridiaan voor het coördinatenstelsel op aarde is de lengtecirkel die door de sterrenwacht van Greenwich, in London, loopt. Aan de hemelbol: Daar een meridiaan de lijn die de noordpool en zuidpool van de hemel verbindt en door het zenit loopt. Op het noordelijk halfrond snijdt de meridiaan de horizon in het zuiden, op het zuidelijk halfrond is dat in het noorden. De culminatie of transit van een object vindt plaats wanneer deze de meridiaan passeert. |
Messier | De Messiercatalogus is een lijst met 110 deepsky-objecten, voor het grootste deel (de eerste 103 objecten) samengesteld door de Franse kometenjager Charles Messier. Messier zocht onontdekte kometen, en stelde de lijst, die in 1771 werd gepubliceerd, samen om 'komeet-achtige' objecten die geen komeet waren in kaart te brengen. De lijst bestaat hierdoor uit vrij heldere en dus relatief gemakkelijk waar te nemen objecten. De meeste Messier-objecten zijn al met een verrekijker of kleine telescoop te zien. |
MET | De afkorting MET staat voor Midden-Europese Tijd, bij ons wintertijd genoemd. Dit is de lokale tijd die geldt in de tijdzone waarin onder andere Nederland en België zich bevinden. De MET geldt ruwweg van november tot en met maart. In de rest van het jaar geldt de MEZT (de zomertijd), een aanpassing op de MET. De MET loopt 1 uur voor op de UT. |
Metaal | In de sterrenkunde verstaat men onder metalen alle elementen die zwaarder zijn dan waterstof en helium. Vanaf lithium is dus alles metaal. In de scheikunde beschouwt L. Pauling (Chimie générale) 74 elementen van de 98 elementen van de tabel van Mendeljew als metaal. Kenmerkend is o.a. de goede geleidbaarheid van warmte en elektrische stroom. |
Meteoor | Een meteoor is een lichtflitsje dat snel langs de nachthemel beweegt en in de volksmond wel een vallende ster wordt genoemd. Het gaat hier echter om een klein rotsblokje dat door het zonnestelsel bewoog en meteoroïde wordt genoemd. Wanneer zo'n meteoroïde met hoge snelheid in de aardatmosfeer terecht komt, warmt het de lucht voor zich snel op (voornamelijk door compressie, minder dan door wrijving) en brengt het de atmosfeer om zich heen aan het lichten, wat we kunnen zien als een meteoor. Wanneer een meteoroïde inslaat (op aarde of op een ander hemellichaam) spreken we van een meteoriet. |
Meteoorzwerm | Een meteoorzwerm of meteorenzwerm is een verzameling van meteoren die rond dezelfde tijd en in hetzelfde gebied aan de hemel zichtbaar zijn. Het punt aan de hemel waaruit de meteoren lijken te komen wordt de radiant genoemd. Het aantal meteoren per uur wordt gemeten met de ZHR. Veel van deze meteoorzwermen zijn ieder jaar rond dezelfde tijd zichtbaar. |
Meteoriet | Een gesteente uit de ruimte (meteoroïde) dat inslaat op het oppervlak van een planeet omdat het niet volledig is verbrand in de atmosfeer. De vier voornaamste soorten zijn: chondrieten (oorspronkelijk materiaal van ons zonnestelsel), achondrieten (gevormd door smeltprocessen), ijzermeteorieten (materiaal in de kern van een planeet) en steen-ijzermeteorieten (komt overeen met de mantel van een gedifferentieerde planeet). |
Meteoroïde | Een meteoroïde is een stuk steen, met een grootte die ligt tussen de grootte van een zandkorrel en die van een flink rotsblok, dat zich door het zonnestelsel beweegt. Wanneer een meteoroïde in de aardatmosfeer terechtkomt, veroorzaakt deze een lichtend spoor dat we een meteoor noemen. Een meteoroïde die inslaat, bijvoorbeeld op een planeet, noemen we een meteoriet. Een meteoroïde die voldoende groot is om (met behulp van telescopen) gedetecteerd te worden zonder dat deze in de aardatmosfeer terechtkomt noemen we een planetoïde. |
METZ | De afkorting MEZT staat voor Midden-Europese ZomerTijd. Dit is de tijd die geldt in de tijdzone waarin onder andere België en Nederland zich bevinden. De MEZT geldt ruwweg van april tot en met oktober. In de rest van het jaar geldt de MET (de wintertijd). De MEZT loopt 2 uur voor op de UT. |
Middernacht | Het begrip middernacht wordt gebruikt in twee betekenissen: 1. algemeen: het tijdstip 0 of 24 uur locale tijd, waarop de datum verspringt. 2. sterrenkunde: het moment van het etmaal waarop de zon het diepst onder de horizon staat. Dat is het donkerste moment van het etmaal en dus in principe ideaal voor het waarnemen van de nachthemel. Dit moment van middernacht vindt in onze streken ruwweg plaats tussen 0:20 en 1:00 uur MET of 1:20 uur en 2:00 uur MEZT, wanneer de zon onder de noordelijke horizon staat. |
Midwinter | Zie Winterzonnewende. |
Midzomer | Zie Zomerzonnewende. |
Milliboogseconde | Een milliboogseconde is een hoek van een duizendste (0,001) boogseconde. |
Morgenster | Zie ochtendster. |
Mvh | De afkorting mvh betekent miljoenste van het (zichtbare) zonneoppervlak (of in het engels msh — millionths of the solar hemisphere). Het is de oppervlakte-eenheid voor zonnevlekken en andere verschijnselen op de zon. Eén mvh is ongeveer gelijk aan 3,036 miljoen km2. |
A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z
N
Na Onze Jaartelling, N.O.J. | Met het begrip na onze jaartelling of de afkorting n.o.j. duiden we een jaartal aan dat plaatsvond na het begin van onze jaartelling, dus na het jaar 1 van de Gregoriaanse kalender. Voor jaren vóór het begin van onze jaartelling wordt voor onze jaartelling (v.o.j.) gebruikt. |
Naakte singulariteit | Hypothetische singulariteit die net als een zwart gat uit de ingestorte kern van een zware ster is ontstaan, maar daarentegen geen gebeurtenissenhorizon heeft en daarom voor een waarnemer van buitenaf gewoon zichtbaar zou moeten zijn. |
Nacht | Het woord nacht gebruiken we meestal voor de periode waarin er geen daglicht is, dat wil zeggen, het deel van de dag waarin de zon onder de horizon is. In de sterrenkunde is nacht het tegenovergestelde van schemering. |
Nachtevening | Synoniem voor equinox. |
Nachthemel | Synoniem voor sterrenhemel. |
Nadir | Het nadir is de naam voor het punt aan de hemel dat zich recht onder je voeten bevindt. Het nadir heeft dus een hoogte boven de horizon van min negentig graden (-90°). Het punt recht tegenover het nadir wordt het zenit genoemd. |
Najaar | Zie herfst. |
Nautische nacht | Met de term nautische nacht duiden we dat deel van een etmaal aan, waarin de zon meer dan 12° onder de horizon staat en het dus redelijk donker is (los van maan en kunstlicht). In de sterrenkunde is nacht het tegenovergestelde van schemering, en dus is de nautische nacht die periode waarin er geen nautische schemering plaatsvindt. |
Nautische schemering | Met de term nautische schemering duidt een sterrenkundige dat deel van een etmaal aan, waarin de zon minder dan 12° onder de horizon staat. Dit is dus de gehele periode van daglicht, plus (meestal) een deel van de avond en ochtend. |
Neutrino | Een elementair 'sluip'deeltje dat geen electrische lading heeft en waarvan men denkt dat het vrijwel geen massa heeft. Neutrinos ontstaan bij energetische botsingen tussen kerndeeltjes. Het heelal barst van de neutrinos, maar ze vliegen bijna overal dwars doorheen; door de aarde en zelfs door de zon. Slechts hoogstzelden botsen ze tegen een materiedeeltje aan. |
Neutronenster | De ineengestorte kern van een massieve ster die overbijft bij een supernova explosie. In een typische neutronenster is 1,4 maal de massa van de zon samengepakt in een object met een diameter van ongeveer 15 km: de dichtheid is zo groot (als van een neutron) dat normale materie van protonen en electronen niet kan bestaan. Neutronen sterren kunnen soms waargenomen worden als pulsars, kosmische vuurtorens waarvan de lichtbundel periodiek (soms wel een paar honderd keer per seconde!) over de aarde zwiept. |
Nevel | Zie gasnevel. |
Nieuwe maan | Nieuwe maan is de maanfase waarbij de maan helemaal onverlicht is. Doordat de zon slechts één helft van de maan verlicht, en de maan om de aarde draait, zien we soms alleen de donkere kant van de maan. Dit noemen we nieuwe maan. zonsverduisteringen kunnen alleen bij nieuwe maan voorkomen. |
Noorderlicht | Zie poollicht. |
Noordpool | De geografische noordpool van een planeet is het noordelijke snijpunt van de omwentelingsas met het oppervlak. Voor de aarde is dit punt gelegen in de Noordelijke IJszee. De aarde heeft een magnetisch veld en er is sprake van de geomagnetische noordpool, wat natuurkundig gezien op de aarde een magnetische zuidpool is. |
Noordpoolcirkel | De parallel op 66° 30′ noorderbreedte. In principe ligt boven deze cirkel het gebied waar de zon gedurende een aantal nachten rond 21 juni (de zomerzonnewende) niet meer onder gaat, de middernachtzon. In de winter komt de zon ten noorden van de noordpoolcirkel in een aantal nachten rond 21 december (de winterzonnewende) niet meer boven de horizon. |
Nova | Een nova is een ster die plots veel helderder wordt om daarna langzaam, gedurende enkele maanden tijd weer af te zwakken tot zijn oorspronkelijke helderheid. Het betreft doorgaans nauwe dubbelsterren waarvan één lid een witte dwerg is en de ander een rode reus of hoofdreeksster. Er stroomt materie van die begeleider naar de witte dwerg. Als zich daarvan genoeg ophoopt en de druk en temperatuur voldoende oplopen, kan waterstof net als in een waterstofbom in een thermonucleaire kettingreactie tot helium fuseren. De enorme hoeveelheid energie die daarbij vrijkomt slingert het aanwezige overgebleven gas van het oppervlak van de witte dwerg de ruimte in en maakt dat de ster vele malen helderder wordt. |
Nutatie | De nutatie is een (kleine) schommeling van de aardas rond zijn 'gemiddelde' positie (gemiddelde positie die langzaam door de precessie verandert). De nutatie wordt berekend als de som van een aantal periodieke termen, waarvan verreweg de grootste een periode heeft van 18,6 jaar. Deze cyclische variatie komt hoofdzakelijke voort uit het gravitationele effect van de maan. |
A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z
O
Object | Zie hemellichaam. |
Observatorium | Zie sterrenwacht. |
Occulatie | Dit gebeurt als de maan of een planeet voor een ander hemellichaam langsgaat. |
Ochtendhemel | Met ochtendhemel wordt de sterrenhemel bedoeld die voor een bepaalde locatie rond de ochtendschemering zichtbaar is, dus vlak voor zonsopkomst. Objecten (zoals Mercurius en Venus) die dan laag boven de oostelijke of zuidoostelijke horizon staan zijn over het algemeen alleen rond dat moment korte tijd zichtbaar. |
Ochtendschemering | Met ochtendschemering wordt in de sterrenkunde het begin van de schemering aangeduid, dus aan het einde van de nacht, wanneer het 's ochtends licht begint te worden. Zie avondschemering en schemering, die afwijkt van de alledaagse definitie. De sterrenhemel in de ochtendschemering wordt wel ochtendhemel genoemd. |
Ochtendster | Met een ochtendster wordt de binnenplaneet Mercurius of, vaker, Venus bedoeld, die verschijnt aan de ochtendhemel. Met name Mercurius, en in mindere mate Venus, staat dicht bij de zon, en is dus alleen zichtbaar (vlak) voor zonsopkomst of vlak na zonsondergang. In het eerste geval heet de planeet ochtendster, in het tweede geval avondster. |
Ondergang | De ondergang van een hemellichaam is het (meestal dagelijks) verdwijnen van dat object onder de horizon. Voor een ster of een planeet is het moment van ondergang duidelijk gedefiniëerd, voor de zon en de maan gebruiken we het tijdstip waarop de bovenrand van de schijf verdwijnt. Hemellichamen die nooit onder gaan, maar altijd boven de horizon staan, heten circumpolair. |
Ontsnappingssnelheid | Dit is de snelheid die een voorwerp nodig heeft om te kunnen ontsnappen aan de aantrekkingskracht van een hemellichaam. Voor de aarde is dit 11,2 km/s. |
Onze Jaartelling, O.J. | Met het begrip onze jaartelling en de afkorting o.j. wordt de in het westen (waaronder de EU) gangbare jaartelling van de Gregoriaanse kalender aangeduid. Oorspronkelijk werd het systeem ontworpen met de bedoeling om als beginjaar het geboortejaar van Jezus van Nazareth, een van de belangrijkste personen van het christendom, te nemen. Het is echter onduidelijk in welk jaar Jezus van Nazareth werd geboren, maar het is waarschijnlijk dat dit niet in het jaar 1 n.o.j. was. In plaats van alle jaartallen in de geschiedenisboeken aan te passen is besloten het bestaande systeem te handhaven en er de naam onze jaartelling (o.j.) aan te geven. |
Open sterhoop | Een open sterhoop, open cluster of open stercluster is een groep van typisch enkele duizenden sterren die tegelijk en uit dezelfde gaswolk zijn ontstaan. De sterren in een open cluster hebben hierdoor dezelfde leeftijd en staan op dezelfde afstand van de zon. Een bekende open stercluster is de Pleiaden in het sterrenbeeld Stier. Een open sterhoop heeft minder en jongere sterren dan een bolvormige sterhoop. Over het algemeen wordt aangenomen dat open sterhopen (gedeeltelijk) ontbonden worden naarmate de cluster ouder wordt, doordat sterren de sterhoop verlaten na dynamische interacties. Er zijn sterke aanwijzingen dat de zon circa 4,6 Gjr geleden is ontstaan in een open sterhoop. Open sterhopen maken deel uit van de deepsky-objecten. |
Opkomst | De opkomst van een hemellichaam is het (meestal dagelijks) verschijnen van dat object boven de horizon. Voor een ster of een planeet is het moment van opkomst duidelijk gedefiniëerd, voor de zon en de maan gebruiken we het tijdstip waarop de bovenrand van de schijf verschijnt. Hemellichamen die nooit opkomen, maar altijd boven de horizon staan, heten circumpolair. |
Oppositie | Een buitenplaneet of planetoïde is in oppositie met de zon, of kortweg in oppositie, wanneer deze tegenover de zon aan de hemel staat. De zon, de aarde en het object staan dan dus op een lijn. Het gevolg hiervan is dat het object opkomt rond het moment dat de zon ondergaat en omgekeerd, waardoor het object dus vrijwel de gehele nacht zichtbaar is. |
Oppositielus | Een buitenplaneet maakt in de periode rond zijn oppositie vaak een oppositielus. Deze lus ontstaat doordat de aarde de planeet inhaalt, doordat de aarde ten eerste een grotere baansnelheid heeft en ten tweede een kleinere baan. Hierdoor lijkt de buitenplaneet achteruit te bewegen, wat ook wel retrograde beweging wordt genoemd. Bij het begin en einde van de oppositielus staat de planeet dus even stil in voorwaartse beweging. We zeggen dan dat de planeet stationair is. |
Overgang | Een overgang vindt plaats wanneer een kleiner voorgrondobject voor een groter achtergrondobject langs beweegt, en het achtergrondobject dus gedeeltelijk bedekt. Zo vinden er af en toe overgangen van Mercurius over de zon plaats, waarbij de kleine planeet als een zwarte stip op de heldere zonneschijf zichtbaar is. |
A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z
P
Parallax | Een hoek die gebruikt wordt om afstanden van sterren te meten. Het is de halve hoek tussen de aarde aan een kant van haar baan, de ster en de aarde aan de andere kant van haat baan. |
Parsec | Een afstandseenheid, gebaseerd op de parallax. Als de parallaxhoek een seconde is (1/3600 van een graad), dan noemt men de afstand 1 parsec (1 parsec = 3,26 lichtjaar). De naam parsec komt van de samentrekking van parallax en boogseconde (′′). |
Penumbra | Het minder donkere gedeelte van een schaduw bij een verduistering, die de donkere umbra omringt. De term penumbra is Latijn voor halfschaduw en wordt gebruikt voor de halfschaduw of bijschaduw van de aarde op de maan tijdens een maansverduistering, de halfschaduw of bijschaduw van de maan op de aarde tijdens een zonsverduistering of de donkere buitenste gebieden van een zonnevlek. |
Perigeum | het punt van dichtste nadering tot het zwaartepunt van de aarde langs de ellipsvormige omloopbaan van een natuurlijk of kunstmatig object (zoals een maan of kunstmaan of ruimtestation). Het verste punt van de aarde langs de baan wordt aangeduidt met de term apogeum. |
Perihelion (onjuist ook perihelium genoemd) | Het punt van dichtste nadering tot de zon langs de baan van een hemellichaam zoals een planeet, planetoïde, of komeet. Het verste punt van de zon langs de baan wordt aangeduidt met de term aphelion (aphelium). |
Perihelium | Het punt in een ellipsvormige baan van een planeet, een planetoïde of een komeet, dat het dichtst gelegen is bij zon. |
Planeet | Hemellichaam dat om een ster heen draait en tevens zoveel massa bezit dat het èn dankzij zijn eigen zwaartekracht een ronde vorm heeft aangenomen èn zijn gehele naaste omgeving volledig heeft schoongeveegd. Een hemellichaam zoals Pluto, dat wel aan de twee eerste maar niet aan de laatste voorwaarde voldoet, wordt gecategoriseerd als een dwergplaneet. |
Planeetbaan | Een planeetbaan of baan is het pad van een planeet om de zon (in het geval van ons zonnestelsel; om de centrale ster in het planetenstelsel in het geval van een exoplaneet. Planeetbanen zijn ellipsen, over het algemeen met een voldoende grote excentriciteit om niet te kunnen spreken van een cirkelvormige baan. |
Planetaire nevel | Een planetaire nevel is een gasnevel die is uitgestoten door een centrale ster, aan het eind van het 'leven' van die ster. Planetaire nevels zien er vaak uit als kleine ronde schijfjes en lijken dus bij kleine vergroting een beetje op planeten, vandaar de naam. In werkelijkheid hebben ze dus niets met planeten van doen. Een planetaire nevel straalt licht uit doordat het gas wordt verhit door de hoogenergetische straling van de centrale ster, en is dus een emissienevel. Een planetaire nevel bestaat maar enkele tienduizenden jaren waarna de nevel te groot en ijl wordt om nog te kunnen worden waargenomen. De centrale ster koelt bovendien af tot een witte dwerg, die niet langer in staat is de nevel te doen lichten. |
Planetenstelsel | Het woord planetenstelsel lijkt een naam voor het gebied rond een ster waar zich de planeten en eventueel kleinere objecten bevinden, al suggereert de naam lichtelijk dat er zich slechts planeten bevinden. Aan de andere kant is dit niet zo'n probleem omdat we kleinere objecten bij andere sterren in de meeste gevallen toch niet kunnen waarnemen. Het planetenstelsel om de zon heet zonnestelsel, en daarmee bedoelen we inderdaad zon, planeten en kleinere objecten. |
Planetesimaal | Grote planetoïde die kan uitgroeien tot een protoplanetaire schijf en uiteindelijk tot een echte planeet wanneer hij samenklontert met andere planetesimalen. Van planetesimalen wordt aangenomen dat ze voorkomen in stellaire nevels. |
Planetoïde | Een planetoïde (letterlijk: kleine planeet) of asteroïde (letterlijk: kleine ster, dus eigenlijk onjuist) is een klein (minder dan ongeveer 1000km in doorsnede), rotsvormig planeetje dat om de zon draait. Planetoïden hebben meestal een onregelmatige vorm. De twee manen van Mars zijn ingevangen planetoïden. Net als een planeet kan een planetoïde een maan hebben, zoals bijvoorbeeld de planetoïde Ida. Een zeer kleine planetoïde, ter grootte van een groot rotsblok of minder, wordt een meteoroïde genoemd. |
Polaris (Poolster) | De ster die bij benadering de positie van de noordpool van de aarde aangeeft. |
Pool | De noordpool en zuidpool zoals die worden bepaald door de aardas. Met de geomagnetische pool wordt een van de beide polen van het aardmagnetisch veld aangeduid. De geomagnetische polen bevinden zich niet op dezelfde locatie als de geografische polen. De afwijking hierin wordt de magnetische declinatie genoemd. Door middel van geofysisch onderzoek is vastgesteld dat de geomagnetische polen veranderen en dat ze niet constant zijn in de tijd. De hemelpolen daarentegen bevinden zich op die plaats aan de hemel waarnaar de aardas wijst, dus recht boven de polen van de aarde. |
Poolcirkel | Zie noordpoolcirkel en zuidpoolcirkel. |
Poollicht | Met poollicht, ook wel Aurora genaamd, wordt het zwakke lichtende schijnsel bedoeld dat soms 's nachts te zien is in gebieden niet al te ver van de noord- of zuidpool. Afhankelijk van de pool waar het verschijnsel zich afspeelt spreekt men ook van noorderlicht (Aurora Borealis) of zuiderlicht (Aurora Australis). In onze streken is het noorderlicht af en toe zichtbaar aan de noordelijke hemel. In landen dichter bij de noordpool (en met minder lichtvervuiling) is Aurora vaker en beter zichtbaar. Het poollicht wordt veroorzaakt doordat geladen deeltjes afkomstig van de zon in wat we de zonnewind noemen botsen met het magnetisch veld van de aarde. |
Poolster | Polaris is de naam van de ster die dicht bij het verlengde van de aardas aan de hemelpool ligt. Gedurende de nacht lijken alle sterren door de rotatie van de aarde in een baan om de pool heen te draaien, de Poolster beweegt vrijwel niet zodat hij altijd op dezelfde plaats aan de hemel te vinden is. De Poolster is van groot belang voor de navigatie. De richting van de aardas en dus ook de richting van de polen bestrijkt in 25 770 jaar een kegel door de precessie. Hierdoor zullen verschillende sterren elkaar afwisselen als poolster. |
Populaties | Verdelingen van sterren volgens hun leeftijd. De oudere sterren worden Populatie II genoemd en de jongere sterren Populatie I. |
Positie | Met de positie van een hemellichaam wordt de plaats van dat object aan de sterrenhemel bedoeld. Om de positie aan te geven zijn twee coördinaten nodig, net als voor het uniek bepalen van een plaats op aarde (de afstand is niet van belang om een object aan de hemelbol te vinden). Het systeem van de horizontale coördinaten gebruikt azimut en hoogte, bij equatoriale coördinaten zijn dat rechte klimming en declinatie, en bij het ecliptische coördinatenstelsel ecliptische lengte en ecliptische breedte. |
Positiehoek | De positiehoek van een object is de hoek die de noordpool van het object maakt met de richting van de noordpool van de hemel, of met het zenit. De positiehoek beschrijft dus de oriëntatie van het object aan de hemel, niet zijn positie. Een hoek van 0° betekent dat het object 'rechtop' staat, een hoek van 90° betekent dat het object 'naar rechts gevallen' is, en bij een hoek van 180° staat het object 'ondersteboven'. |
Precessie | De aarde draait om haar as, maar de richting waarnaar de aardas wijst is niet constant. De richting van de aardas zelf maakt in 26.000 jaar een cirkelbeweging van ongeveer 23,5° rond de pool van de ecliptica. Deze langzame beweging wordt de precessie der equinoxen, of kortweg precessie genoemd. Aangezien het systeem van hemelcoördinaten is vastgelegd met de evenaar in hetzelfde vlak als de evenaar van de aarde, verschuiven de coördinaten als gevolg van de precessie. Hierdoor kunnen de coördinaten van 'vaste' objecten, zoals bijvoorbeeld een verre quasar, toch veranderen. Het kan geen kwaad nogmaals te benadrukken dat dit veranderen van de coördinaten dus niets te maken heeft met de beweging van de hemellichamen (dat is de eigenbeweging), maar met het verschuiven van het coördinatenstelsel. Een ander gevolg van de precessie is dat de sterrenbeelden van de dierenriem iedere 2000 jaar ongeveer één sterrenbeeld opschuiven, waardoor de astrologische tekens die worden gebruikt in horoscopen niet meer kloppen. Door de precessie is het tropisch jaar korter dan het siderisch jaar. |
Protoplanetaire schijf | Schijf van stof en gas die in de eerste fasen van een zich ontwikkelend zonnestelsel om het centrum heen draait en waaruit zich uiteindelijk grotere hemellichamen zoals asteroïden en planeten kunnen ontwikkelen. |
Protuberans | Een wolk van heet, lichtgevend gas, uitgestoten door het zonsoppervlak. |
Pulsar | Een neutronenster met een korte rotatietijd, die sterke elektromagnetische straling aan de polen uitzendt. De rotatietijd bedraagt (voor 95% van de pulsars) 0,01 tot 8 seconden. De resterende 5% roteren veel sneller, tussen 1 à 10 milliseconden. Pulsars ontstaan uit een supernova. |
A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z
Q
QSO - Quasi-Stellair Object | Ook Quasar: QSOs zijn objecten die op het eerste gezicht als normale sterren voorkomen. Wanneer hun spectra nauwkeuriger worden bekeken, echter, blijkt dat QSOs geen sterren zijn maar een grote, vaak zéér grote, roodverschuiving hebben (het door hen uitgezonden licht is verschoven richting de rode kant van het spectrum). De overgrote meerderheid van de sterrenkundigen beschouwen QSOs daarom als de zeer heldere kernen van melkwegstelsels die op zeer grote afstand staan. Men denkt dat deze kernen zo helder zijn door interstellair gas dat in een massief zwart gat valt in het centrum van zo'n melkwegstelsels. |
Quasar | Het zijn actieve kernen van sterrenstelsels die enorm veel licht uitstralen. Ze kunnen dezelfde lichtkracht hebben als 1 miljard keer de lichtkracht van de zon. Quasars stoten met hoge snelheid plasmastromen of jets uit. Deze jets kunnen duizenden lichtjaren lang worden en staan loodrecht op de accretieschijf. Het mechanisme achter dit geweld is waarschijnlijk materie die in een superzwaar zwart gat valt, ongeveer een miljard zonsmassa's groot. In eerste instantie hoopt de materie zich op in een accretieschijf. Dicht bij het zwart gat wordt de materie zeer heet en zendt enorme hoeveelheden straling uit. |
A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z
R
Radiant | Het punt aan de hemel waaruit de meteoren uit een meteoorzwerm lijken te komen wordt de radiant genoemd. In werkelijkheid stralen de meteoren niet uit de radiant in alle richtingen, maar bewegen ze min of meer parallel aan elkaar. Het schijnbare uitstralen wordt veroorzaakt door het perspectief, net als treinrails die vanuit een punt aan de horizon lijken te komen. |
Radiële snelheid | De radiële snelheid van een 'vast' object is de beweging van het object aan de hemel in de kijkrichting, dus naar de waarnemer toe of van de waarnemer af. Dit is de radiële component van de fysieke beweging van dat object door de ruimte en wordt meestal gemeten in km/s. De schijnbare beweging van een object loodrecht op de radiële snelheid (dus in het vlak van de hemel) heet eigenbeweging. |
Radioastronomie | Een tak van de astronomie waarin de radiogolven die door sterren of wolken worden uitgezonden, worden bestudeerd. |
Radiotelescoop | Een instrument om radiogolven van sterren of satellieten op te vangen. |
Randverduistering | Het verschijnsel dat een hemellichaam aan de randen minder helder is dan in het midden. Dit kan verschillende oorzaken hebben afhankelijk van het soort hemellichaam (ster, planeet, maan). |
Rechte klimming | Klimmen kan worden begrepen als tellen. De rechte klimming is positief in de richting van de jaarlijkse schijnbare zonsbeweging tussen de sterren. Maakt samen met de declinatie (d) deel uit van de equatoriale coördinaten. Het is de hoek gevormd in rechtsdraaiende zin vanaf het lentepunt langs de hemelevenaar tot het snijpunt van de hemelmeridiaan die door het hemellichaam gaat. De rechte klimming wordt uitgedrukt in uren, minuten, seconden. |
Reflectienevel | Een type nevel die zelf geen licht geeft, maar zichtbaar is doordat sterlicht wordt weerkaatst. Wanneer heldere sterren licht in een gaswolk schijnen, dan kan dat licht weerkaatst worden door de grote hoeveelheden stof in zo'n wolk. De geringe grootte van de stofdeeltjes maakt dat blauw licht beter weerkaatst wordt dan rood licht, wat reflectienevels doorgaans een wat blauwige kleur geeft. |
Regel Van Bode | Een regel om de afstanden van de planeten tot de zon te bepalen. Deze regel heeft geen wetenschappelijke basis. |
Retrograad | Een buitenplaneet beweegt retrograad ('terug') tijdens zijn oppositielus, doordat de aarde de planeet in haar baan om de zon inhaalt. Op het moment dat de beweging van de planeet stopt en omkeert, is de planeet stationair. Satellieten van planeten bewegen retrograad om hun planeet, wanneer zij in de richting draaien die tegengesteld is aan de planeetrotatie. |
Reuzenplaneet | Zie gasplaneet. |
Reuzesterren | Enorme, heldere sterren, waarvan vele uitzetten. |
Revolutie | De beweging van een hemellichaam in haar baan. |
Ringen, Ringenstelsel | De gasplaneten in ons zonnestelsel hebben een stelsel van ringen die om de planeet heen draaien. Het bekendste voorbeeld vormt het ringenstelsel van Saturnus, dat al met een (goede) verrekijker zichtbaar is. De ringen bestaan uit relatief kleine rotsblokken, keien, stenen en zandkorrels, en bewegen over het algemeen in een plat vlak om de planeet — hetzelfde vlak als waarin de planeet om zijn as draait en waarin de manen om de planeet draaien. De ringen van Saturnus zijn zo dun ten opzichte van hun omvang, dat ze vanaf de aarde onzichtbaar zijn wanneer we er precies vanaf de zijkant tegenaan kijken — een zogenaamde 'ring-plane crossing'. |
Rode reus | Het stadium van een ster van middelgrote omvang (ca. 0.5–10 keer de massa van de zon) aan het einde van zijn levensfase. Het proces van kernfusie in de kern vermindert in intensiteit, hierdoor krimpt de kern enigszins samen met een temperatuurstijging tot gevolg, hetgeen buiten de kern weer fusiereactie veroorzaakt. Hierdoor zet de ster uit en zwelt aanzienlijk op. |
Röntgenstraling | Licht dat zó blauw is dat het onzichtbaar is voor mensen. Een band in het electromagnetische spectrum tussen ultraviolet en gammastraling. Röntgenfotonen zijn nog energetischer dan fotonen in ultraviolet licht, maar minder energetisch dan fotonen in gammastraling. Röntgenstraling gaat dwars door huid en spierweefsel maar wordt tegengehouden door de dichtere botten en helemaal door metaal, wat het nuttig maakt in medische toepassingen en voor het detecteren van wapens op bijv. vliegvelden. |
Roodverschuiving | De verschuiving van de spectraallijnen van licht naar de rode kant als gevolg van het Doppler effect. De overgrote meerderheid van de sterrenkundigen meent dat roodverschuiving een maat is voor de snelheid waarmee een bron (bijv. een melkwegstelsel) zich van ons vandaan beweegt. De systematische roodverschuiving die we meten voor alle verafstaande melkwegstelsels wordt gezien als bewijs dat het heelal uitdijt, en kan gebruikt worden om de afstand tot melkwegstelsels te bepalen. |
Rotatie | De draaiende beweging van een hemellichaam om haar eigen as. |
Rotsplaneet | Zie aardse planeet. |
Ruimteweer | Volgens de US National Space Weather Programme wordt 'ruimteweer' als volgt gedefinieerd: "Omstandigheden op de zon en in de zonnewind, de magnetosfeer, de ionosfeer en de thermosfeer die de werking en de betrouwbaarheid van de technologische systemen die zich in de ruimte bevinden en op aarde, kunnen beïnvloeden en die het menselijk leven of de gezondheid in gevaar kunnen brengen." |
A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z
S
Satelliet | Een satelliet is een hemellichaam dat om een planeet heen draait. Een synoniem voor satelliet is maan, hoewel dat woord komt van de maan, de naam van de enige natuurlijke satelliet van de aarde. We spreken van natuurlijke satellieten en kunstmanen, net zoals we van natuurlijke manen en kunstmanen spreken. Zie verder maan. |
Schemering | Dit is de periode die 's ochtends voor zonsopkomst begint (in de ochtendschemering), en pas 's avonds na zonsondergang eindigt (de avondschemering). Dit is dus één lange periode, van 's ochtends vroeg tot 's avonds laat, die dus ook de gehele periode van daglicht omvat. De schemering vindt voor een sterrenkundige dus slechts eenmaal per dag plaats, en is de periode waarin het te licht is om de nachthemel waar te nemen. |
Schijnbare afmeting | Zie schijnbare diameter of schijnbare oppervlakte. |
Schijnbare afstand | De schijnbare afstand of hoekafstand tussen twee hemelobjecten is de hoek tussen de posities van die twee objecten aan de sterrenhemel. Een kleine schijnbare afstand betekent dat de twee objecten vrijwel op dezelfde positie aan de hemel staan. De schijnbare afstand wordt niet gemeten in kilometers of AE, maar in graden, boogminuten en boogseconden. |
Schijnbare beweging | De schijnbare beweging van een hemellichaam kan twee betekenissen hebben: Ofwel de beweging van een object aan de sterrenhemel, dus uitgedrukt in afgelegde schijnbare afstand per tijdseenheid of de beweging die een hemellichaam schijnt te hebben, welke wordt veroorzaakt doordat wij ons op de bewegende aarde bevinden. |
Schijnbare diameter | De schijnbare diameter van een hemelobject is de hoek die het object inneemt aan de sterrenhemel. De schijnbare diameter wordt niet gemeten in kilometers of AE, maar in graden, boogminuten en boogseconden. |
Schijnbare magnitude | De schijnbare magnitude geeft de helderheid van een hemelobject aan en wordt meestal afgekort tot simpelweg magnitude. |
Schijnbare oppervlakte | De schijnbare oppervlakte van een hemelobject is de oppervlaktehoek die het object inneemt aan de sterrenhemel. De schijnbare oppervlakte wordt niet gemeten in vierkante meters, maar in vierkante graden, bijvoorbeeld wanneer we het hebben over de oppervlakte van een sterrenbeeld. |
Schijnbare positie | De schijnbare positie van een object in ons zonnestelsel is de positie waarop bijvoorbeeld een planeet schijnt te staan op een gegeven tijdstip. De exacte positie waarop we de planeet zien is echter anders dan de ware positie op dat moment; het verschil wordt veroorzaakt door de lichttijd van het object, waardoor we het waarnemen op de positie waar het stond toen het licht daar vertrok, en niet op de positie van het moment dat het licht bij ons aankomt. |
Schijnbare zonneweg | Zie ecliptisch vlak. |
Schijngestalte | Zie fase. |
Schrikkeldag | Een schrikkeldag is een extra dag die van tijd tot tijd wordt ingevoegd om de seizoenen niet te laten verschuiven ten opzichte van het kalenderjaar. De schrikkeldag wordt ingevoegd aan het einde van de maand februari en bestempeld als 29 februari. Een kalenderjaar met een schrikkeldag heet een schrikkeljaar (zie aldaar voor de regels voor schrikkeljaren). |
Schrikkeljaar | Een schrikkeljaar is een kalenderjaar met een extra dag, de schrikkeldag. Een schrikkeljaar duurt hierdoor 366 dagen, een dag langer dan de meeste kalenderjaren. In de Gregoriaanse kalender, die onder andere in de EU wordt gebruikt, zijn de regels voor schrikkeljaren als volgt: 1. ieder vierde jaar, de jaren die deelbaar zijn door 4, is een schrikkeljaar 2. ieder eeuwjaar (deelbaar door 100 en dus ook door 4) is een uitzondering en is geen schrikkeljaar 3. ieder eeuwjaar dat deelbaar is door 400 is een uitzondering op de uitzondering en is wel een schrikkeljaar. |
Schrikkelseconde | Een schrikkelseconde is een extra seconde die van tijd tot tijd wordt ingevoegd om de tijd die wordt aangegeven door atoomklokken niet meer dan een seconde te laten verschuiven ten opzichte van de zonnetijd. Deze verschuiving wordt veroorzaakt door het langzaam en onvoorspelbaar afremmen van de aardrotatie. Wanneer de verschuiving is opgelopen tot 0,6s wordt besloten een schrikkelseconde in te voegen, zodat de verschuiving verspringt naar -0,4s en weer een tijd lang langzaam kan oplopen. Bij een positieve schrikkelseconde springt de klok van 23:59:59 naar 23:59:60, naar 00:00:00, bij een negatieve schrikkelseconde van 23:59:58 naar 00:00:00. |
Seconde | Het woord seconde kan meerdere betekenissen hebben: 1. tijdseenheid: Een seconde ofwel SI seconde is de basiseenheid van tijd in de natuur- en sterrenkunde. De lengte van een seconde is gebaseerd op de lengte van 1/86400-ste deel van de gemiddelde zonnedag tussen 1750 en 1892 en exact gedefinieerd als de duur van 9.192.631.770 perioden van de straling die overeenkomt met de overgang tussen de twee hyperfijnniveaus van de grondtoestand van het cesium-133 atoom. 2. hoekmaat: Voor hoeken die in uren worden weergegeven, zoals de rechte klimming, is de seconde 1/3600-ste deel van een uur, net als in het geval van de tijd. Voor hoeken die in graden (°) worden weergegeven, zie boogseconde. |
Seeing | Met astronomische seeing wordt de atmosferische storing op de onscherpte van de hemel aangegeven. Door turbulentie in de atmosfeer wordt het licht van hemellichamen licht gebroken, wat een onrustig beeld oplevert. Als gevolg hiervan twinkelen met name heldere sterren voor het blote oog, lijken sterren door het beeld te dansen bij waarnemingen met een telescoop en worden afbeeldingen van sterren geen puntjes maar schijfjes. |
Seizoen | Een seizoen of jaargetijde is een periode van ongeveer 3 maanden. De seizoenen zijn het best merkbaar op hogere en lagere breedten, verder van de evenaar. Een seizoen kenmerkt zich door een hogere of lagere stand van de zon aan de hemel, en de daarbij behorende hogere of lagere temperatuur en langere of kortere perioden van daglicht. Het variëren van de hoogte van de zon aan de hemel wordt veroorzaakt door de schuine stand van de aardas. Doordat de aarde bovendien om de zon beweegt, wordt nu eens het noordelijk, dan weer het zuidelijk halfrond meer beschenen door de zon. De vier seizoenen zijn winter, lente, zomer en herfst. |
Selenografische coördinaten | De selenografische coördinaten zijn de coördinaten die gebruikt worden om een plaats op de maan (selena = maan) aan te duiden. De coördinaten worden meestal uitgedrukt in lengte en breedte. Selenografische coördinaten zijn het equivalent van geografische coördinaten op aarde, maar dan voor de maan. |
Siderisch jaar | Een siderisch jaar is de tijd die de aarde nodig heeft om één volledige omloop om de zon te voltooien en weer dezelfde positie tussen de sterren in te nemen (gezien vanaf de zon). Omgekeerd is het de periode die de zon nodig heeft om de hele dierenriem te doorlopen en weer dezelfde positie tussen de sterren in te nemen, gezien vanaf de aarde. |
Siderische dag | Siderisch is afgeleid van het Latijnse sidus (gen. sideris) (sterrenbeeld, ster). De tijd die de aarde nodig heeft om ten opzichte van de sterren eenmaal rond haar as te draaien of met andere woorden het tijdsverschil tussen twee opeenvolgende meridiaanpassages van een bepaalde ster. |
Siderische maand | Een siderische maand is de tijd die de maan nodig heeft om één volledige omloop om de aarde te voltooien en weer dezelfde positie tussen de sterren in te nemen. Een siderische maand duurt 27,321662 dagen en wordt iedere 1000 jaar zo'n 0,16 seconden langer. |
Siderische periode | De siderische periode van bijvoorbeeld een planeet is de tijd die de planeet nodig heeft om één volledige omloop om de zon te voltooien en weer dezelfde positie tussen de sterren in te nemen, zoals gezien door een denkbeeldige waarnemer op de zon. Dit is de baanperiode van een planeet. Doordat de aarde ook om de zon beweegt is de siderische periode van een planeet niet gelijk aan de synodische periode. |
Siderische tijd | Siderische tijd is een synoniem voor sterrentijd. Het is de tijdrekening die gebaseerd is op de siderische rotatieperiode van de aarde. De plaatselijke sterrentijd is per definitie gelijk aan de rechte klimming van de objecten die zich op de meridiaan van de waarnemer bevinden, ofwel aan de uurhoek van het lentepunt. De sterrentijd is dus altijd een bruikbare indicatie voor het deel van de sterrenhemel dat op een bepaald moment waarneembaar is. |
Singulariteit | Punt in het heelal waar de entropie maximaal is. Anders gezegd betekent dit dat de kromming van de ruimtetijd hier zo sterk is dat de gewone natuurkundige wetten niet meer opgaan. Zie ook naakte singulariteit en zwart gat. |
Slagschaduw | Een slagschaduw wordt in de sterrenkunde vaak kernschaduw of umbra genoemd. |
Snaartheorie | Waar de algemene relativiteit van toepassing is (nl. in de grote structuren), is de zwaartekracht de bepalende factor terwijl de drie andere wisselwerkingen verwaarloosbaar zijn. Waar de kwantummechanica op het voorplan treedt (in de wereld van de microscopie) moet de zwaartekracht de plaats ruimen voor de sterke, zwakke en elektromagnetische wissselwerking. Maar tijdens exceptionele omstandigheden wordt de zwaartekracht even belangrijk als de andere drie wisselwerkingen. Dit is het geval tijdens de eerste momenten van het universum waar temperatuur en dichtheid extreme vormen aannamen. De ontrafeling van deze eerste periode vereist een algemene theorie waarin de algemene relativiteit en de kwantummechanica harmonisch samengaan. Tot op heden is de snaartheorie de beste kandidaat om het conflict tussen beide theorieën op te lossen. In de snaartheorie bestaan de fundamentele bouwstenen van de natuur uit microscopische objecten waarvan de grootte van de orde zou zijn van de lengte van Planck (1,6161 × 10-35 m). De bekende deeltjes, zowel de fermionen als de bosonen verschijnen als bijzondere vibratiewijzen van de fundamentele snaartjes. Vioolsnaren brengen klanken voort als ze aangeslagen worden, de fundamentele snaartjes brengen deeltjes voort. De snaartheorie kent 10 dimensies (9 ruimtelijke en 1 voor de tijd) waarvan er 6 minuscuul zijn en in zich 'opgerold'. |
Solstitium | Het solstitium of zonnewende is het moment dat de zon boven de grootste of kleinste breedte op aarde staat. Het begin van de zomer, rond 21 juni, is gedefinieerd als het zomersolstitium, het begin van de winter, rond 21 december, als het wintersolstitium. In Nederland en België staat de zon tijdens het zomersolstitium in het hoogste punt (midzomer), tijdens het wintersolstitium in het laagste punt (midwinter). |
Spectograaf | Een instrument om het licht dat van een ster ontvangen wordt, op te splitsen in de kleuren waaruit het bestaat. Deze kunnen dan afzonderlijk bestudeerd worden. |
Spectraaltype | Het spectraaltype van een ster wordt bepaald door het spectrum van de ster te analyseren. Hierbij wordt gekeken naar de sterkte van donkere en heldere lijnen in het spectrum. Het spectraaltype is vervolgens een maat voor het evolutiestadium waarin de ster zich bevindt. Het spectraaltype van de zon is G2V. De hoofdletter (in dit geval G) is de hoofdindeling, de klassen (van hoge naar lage oppervlaktetemperatuur) omvatten O, B, A, F, G, K, M. De zon is dus een vrij koele ster. |
Spectroheliograaf | Een instrument dat gebruikt wordt om de zon te fotograferen in het licht van een golflengte (monochromatisch licht). |
Spectroscopische dubbelsterren | Twee sterren die zo dicht bij elkaar staan, dat ze door een telscoop als één ster gezien worden. Hun dubbele voorkomen kan alleen worden waargenomen, als hun licht wordt opgesplitst met een spectograaf. |
Spectrum | Een spectrum van het licht van een hemellichaam toont het licht van het object, gesorteerd naar golflengte (kleur) of energie van de fotonen. Het spectrum van een ster of sterrenstelsel bevat belangrijke informatie over het object, zoals bijvoorbeeld de (oppervlakte)temperatuur, samenstelling, (rotatie)snelheid, en meer. Voor sterrenkundigen is het spectrum dan ook een essentiëeel hulpmiddel voor het doen van onderzoek. |
Spiraalarm | Een spiraalarm is de lichte, spiraalvormige band in spiraalvormig sterrenstelsel (spiraalstelsel). Ook ons Melkwegstelsel heeft spiraalarmen. |
Spiraalstelsel | Spiraalstelsel is de korte aanduiding voor een spiraalvormig sterrenstelsel, een sterrenstelsel dat meer of minder duidelijke spiraalstructuur vertoont. Deze structuur bevat afwisselend donkere en lichte banen, de lichte spiraalvormige banen worden spiraalarmen genoemd. Ons Melkwegstelsel is een spiraalstelsel. |
Sporadische meteoor | Een sporadische meteoor is een meteoor die niet tot een meteorenzwerm behoort. Deze 'vallende sterren' lijken hierdoor niet allemaal uit één punt aan de hemel te komen, maar uit willekeurige richtingen. |
Stationair | Een planeet is stationair wanneer de voorwaartse beweging van de planeet ten opzichte van de sterren stopt, om vervolgens om te keren. De planeet beweegt dan retrograad. Dit gebeurt bijvoorbeeld aan het begin en einde van een oppositielus. |
Steenbokskeerkring | Denkbeeldige cirkel rond de aarde op 23,439° of 23° 26′ 22′′ zuiderbreedte. Deze keerkring markeert de winterzonnewende, wanneer de zon op 22 december in het teken Steenbok staat en schijnt terug te keren naar het noorden. |
Ster | Een bal van hoofdzakelijk waterstof en helium gas die door zijn eigen zwaartekracht bijelkaar gehouden wordt en die zwaar genoeg is dat de druk en temperatuur in zijn kern hoog genoeg oplopen om kernfusie op gang te brengen en te houden. De energie die bij deze kernfusie vrijkomt voorkomt dat de ster onder zijn eigen zwaartekracht ineenstort en komt uiteindelijk aan zijn oppervlak (fotosfeer) als licht vrij. Onze zon is een typische ster. |
Sterhoop | Een sterhoop of stercluster is een groep van enkele duizenden tot enkele miljoenen sterren, die fysiek bij elkaar horen en dus allemaal ongeveer even ver weg staan. Dit laatste is in tegenstelling tot een asterisme of een sterrenbeeld. We onderscheiden open sterhopen en bolvormige sterhopen. |
Sterrenbeeld | Een sterrenbeeld of constellatie is een denkbeeldige figuur die wordt verkregen door (in gedachten) lijnen te trekken tussen verschillende heldere sterren. Vaak werden deze figuren vereenzelvigd met karakters uit de (Griekse) mythologie. Bekend zijn onder andere de twaalf (of dertien) sterrenbeelden van de dierenriem. Tegenwoordig is de hemel volledig opgedeeld in 88 sterrenbeelden. |
Sterrendag | Een sterrendag is de tijdsduur die nodig is voor een ster (of ander 'vast' object) om na één volledige aswenteling van de aarde weer dezelfde positie aan de lokale hemel in te nemen. De sterrendag is 3 minuten en 56 seconden korter dan een zonnedag, doordat de aarde ook in een baan om de zon beweegt, en in de loop van een dag ongeveer 1% van haar baan aflegt. |
Sterrenhemel | De sterrenhemel, nachthemel of kortweg hemel is de naam voor de denkbeeldige (halve) bol waaraan alle buitenaardse objecten kunnen worden waargenomen, in het bijzonder 's nachts (zeker in het geval van nachthemel). De sterrenhemel bevat hemellichamen zoals de maan, planeten, sterren, de Melkweg en deepsky-objecten. Alle hemellichamen tezamen vormen de hemelbol. Het woord sterrenhemel wordt zowel gebruikt om de gehele hemelbol aan te duiden, als de halve hemelbol die op een bepaald moment op een bepaalde plaats kan worden waargenomen. |
Sterrenhoop of cluster | Groep van enkele tot een paar duizend sterren die dankzij hun onderlinge zwaartekracht zeer dicht bij elkaar blijven. |
Sterrenselsel | Een systeem van honderden miljoenen tot wel een biljoen (1000 miljard) sterren en de interstellaire gaswolken tussen die sterren, die door hun onderlinge zwaartekracht bij elkaar gehouden worden en als het ware een eiland in de leegte van het heelal vormen. Melkwegstelsels worden vaak in typen onderverdeeld op basis van hun vorm: zo heb je elliptische stelsels, spiraalstelsels, en onregelmatige stelsels. Afhankelijk van het aantal sterren en type kan een melkwegstelsel 10.000 tot wel 250.000 lichtjaar in doorsnede meten. Er zijn miljarden melkwegstelsels in het waarneembare heelal. |
Sterrentijd | De sterrentijd verschilt van de zonnetijd, doordat de zonnedag afwijkt van de sterrendag. Zoals de oorspronkelijke definitie van de zonnedag (voor de invoering van tijdzones) ervoor zorgt dat de zon steeds om 12 uur 's middags in het zuiden staat, zo staat het lentepunt om 0 uur lokale sterrentijd in het zuiden. |
Sterrenwacht | Een sterrenwacht of observatorium is een plaats waar de sterrenhemel kan worden waargenomen. Dit gebeurt meestal 's nachts, maar vaak kan ook overdag de zon worden bekeken. De meeste sterrenwachten gebruiken hiertoe een of meerdere telescopen en mogelijk andere instrumenten. Deze kunnen los opgesteld zijn in het veld, of vast staan in een speciaal gebouw. Sterrenwachten waar de telescopen in een gebouw zijn opgesteld hebben vaak kenmerkende koepels. Deze kunnen gedeeltelijk worden geopend en geheel worden rondgedraaid, zodat elk deel van de hemel kan worden bekeken. |
Sterrenwind | Zie zonnewind. |
Stofdeeltjes | Niet het soort stof dat je in huis vind, wat typisch uit fijne stofvezels, vuil, of dode huidcellen bestaat. Interstellair stof, daarentegen, bestaat uit veel kleinere deeltjes van de orde van een micrometer in diameter, onregelmatig van vorm, en voornamelijk opgebouwd uit koolstof, roet-achtige koolwaterstof verbindingen en/of silicaten. Stof valt het meest op doordat het licht absorbeert, wat zich uit in grote donkere gebieden in delen van ons eigen Melkwegstelsel en donkere banden door andere melkwegstelsels. |
Straal | De straal of radius van een cirkel is de halve diameter. Aan de hemel gebruiken we soms de schijnbare straal, dus de halve schijnbare diameter van bijvoorbeeld de zon of de maan. |
Stralingsdruk | De kracht die uitgeoefend wordt door welke straling dan ook (warmte en licht) op welk object dan ook. |
Strooilicht | Strooilicht is een gevolg van de lichtvervuiling, waardoor licht van bijvoorbeeld een straatlantaarn of een broeikas in het oog, verrekijker of telescoop terecht komt. Het gevolg hiervan is een heldere achtergrondwaas, waardoor de grensmagnitude omlaag gaat en lichtzwakke hemellichamen, zoals deepsky-objecten, onzichtbaar worden. |
Supermaan | Het begrip supermaan is een hype van de laatste jaren waarmee het samenvallen van volle maan en het perigeum van de maan wordt aangeduid. Doordat de baan van de maan om de aarde elliptisch is, staat de maan soms dichterbij (en lijkt dan groter) en soms verder weg van de aarde. Doordat de excentriciteit van de maanbaan 0,0549 bedraagt lijkt de volle maan in een typisch perigeum ruim 5% groter en 11% helderder dan de gemiddelde volle maan en 12% groter en 25% helderder dan een volle maan in het apogeum. |
Supernova | De explosie van een massieve ster (zwaarder dan ongeveer 8 maal de zon) aan het eind van zijn leven. Wanneer zo'n ster in zijn kern alle lichtere elementen door kernfusie reacties heeft omgezet in uiteindelijk ijzer, kan geen verdere kernfusie meer plaatsvinden: er moet energie toegevoegd worden om nog zwaardere elementen te produceren. De zwaartekracht zegeviert en de kern stort ineen tot de kernkrachten tussen elementaire deeltjes de ineenstorting stoppen (de kern is dan een neutronenster geworden) of helemaal ineenstort tot een zwart gat. Hoewel de buitenlagen van de ster van deze ineenstorting in eerste instantie niets merken, kaatst in beide gevallen een enorme schokgolf van het centrum terug naar buiten die tijdelijk kernfusie in de mantel rond de kern weer op gang brengt waardoor nog meer energie vrijkomt en daarmee alle buitenlagen in een enorme explosie van de ster wegblaast in een energetische radioactieve wolk. |
Superreus | Een zeer grote ster. |
Supersonisch | De term supersonisch betekent dat de snelheid van het bewegend object hoger is dan de snelheid van het geluid in het omringend medium. In de lagere luchtlagen van de aarde bedraagt de geluidssnelheid ongeveer 330 m/s. Mach 1 is gelijk aan de geluidssnelheid. In de bijna lege ruimte heeft de geluidssnelheid een waarde van ongeveer 10 km/s. |
Surge | Een kort bestaande verstoring in de chromosfeer van de zon. |
Synchrotronstraling | Wanneer elektronen de lichtsnelheid benaderen en een magnetisch veld ontmoeten, spiraleren ze rond dat veld en sturen elektromagnetische straling uit. Meestal is dit radiostraling maar de synchrotronstraling kan ook in andere golflengten voorkomen: visueel, ultraviolet of röntgenstraling. |
Synodische maand | Een synodische maand is de tijd die de maan nodig heeft om eenmaal volledig zijn fasen te doorlopen, dus van nieuwe maan tot nieuwe maan. De synodische maand is langer dan de siderische maand, doordat tegen de tijd dat de maan een omloop rond de aarde voltooid heeft, de aarde zo'n 8% van haar baan om de zon heeft afgelegd, waardoor de maan nog circa twee dagen extra moet bewegen om in dezelfde fase uit te komen. |
Synodische periode | De tijd die een hemellichaam uit het zonnestelsel erover doet om een omloop om de zon te volbrengen, gezien vanaf de aarde. |
A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z
T
Telescoop | Een telescoop is een optisch instrument dat speciaal is ontworpen om de sterrenhemel te bekijken, en wordt ook wel sterrenkijker genoemd. Hiertoe heeft een telescoop meestal een grote lens of spiegel, om veel licht op te kunnen vangen en een scherp beeld te produceren, en een kleine lens waar met het oog door kan worden gekeken (het oculair), of waar met behulp van een camera een opname van het beeld kan worden gemaakt. De voornaamste eigenschap van een telescoop is niet, zoals velen denken, de vergroting, maar de hoeveelheid lichtvergarend vermogen en de stabiliteit van de montering. |
Terminator | Met de terminator wordt de grens tussen het verlichte deel en het onverlichte deel van de maan aangeduid. Bij volle maan en nieuwe maan is er geen terminator, bij eerste kwartier en laatste kwartier loopt de terminator door het midden van het voor ons zichtbare maanoppervlak. Nabij de terminator van de maan komt de zon net op of gaat deze net onder, waardoor bergen en kraters lange schaduwen werpen. |
Tijdsvereffening | Met het woord tijdsvereffening of tijdvereffening wordt het verschil in lengte van de zonnedag aangeduid. De tijdsvereffening geeft aan hoeveel minuten de zon eerder of later door het zuiden trekt dan gemiddeld. De tijdsvereffening kent twee oorzaken. Ten eerste is een van de gevolgen van de elliptische vorm van de baan van de aarde dat de baansnelheid variëert, waardoor vanaf de aarde gezien de schijnbare snelheid van de zon langs de sterrenhemel niet constant is. De tweede oorzaak is de schuine stand van de aardas, die ook de seizoenen veroorzaakt. |
Tijdzone | De aarde is tegenwoordig opgedeeld in ongeveer 24 tijdzones, die vrijwel allemaal een geheel aantal uren van elkaar verschillen (er zijn uitzonderingen van tijdzones waarin de klokken een half uur vroeger of later aangeven dan in de aangrenzende zone). De huidige tijdzones zijn gemiddeld 15 geografische lengtegraden breed, wat precies overeenkomt met een uur tijdsverschil wat het omrekenen van de tijd gemakkelijker maakt. Wanneer men 15° en een tijdzone naar het oosten reist, dan staat de zon daar een uur eerder in het zuiden. Het uitgangspunt van de tijdzones is de meridiaan van Greenwich, die de nulmeridiaan wordt genoemd. |
Toenemende maan | Een maanfase, wordt ook wel wassende maan genoemd. |
Topocentrisch | De topocentrische positie is de positie van een nabij hemellichaam, zoals de maan, voor een waarnemer op een bepaalde plaats op aarde. Voor twee waarnemers die zich ver van elkaar vandaan bevinden neemt de maan verschillende posities in tussen de achtergrondsterren. Om de topocentrische positie uit te rekenen wordt eerst de geocentrische positie bepaald en vervolgens gecorrigeerd voor de exacte plaats op aarde van de waarnemer. |
Transit | Het woord transit is in de sterrenkunde een synoniem voor doorgang (door het zuiden). |
Tropisch (zonne)jaar | Er zijn twee definities in gebruik: 1. Is de tijd die (gemiddeld) verloopt tussen twee opeenvolgende passages van de zon doorheen het lentepunt. Dit komt overeen met 365,242199 dagen. 2. Een moderne definitie is: 'het tropisch jaar is de tijd die de middelbare zon nodig heeft om 360 graden af te leggen ten opzichte van het lentepunt.' |
Twinkelende sterren | Sterren twinkelen niet. Het effect wordt veroorzaakt door kleine veranderingen in de brekingsindex van de aardatmosfeer. |
A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z
U
Uitdijend heelal | De theorie, die stelt dat het hele heelal langzaam uitzet. |
Ultraviolet | Licht dat zó blauw is dat het onzichtbaar is voor mensen. Een band in het electromagnetische spectrum tussen zichtbaar licht en Röntgenstraling. Fotonen in ultraviolet licht zijn energetischer dan fotonen in zichtbaar licht. |
Umbra | De term umbra is Latijn voor schaduw en wordt gebruikt voor: 1. maansverduistering: de slagschaduw of kernschaduw van de aarde op de maan tijdens een maansverduistering. 2. zonsverduistering: de slagschaduw of kernschaduw van de maan op de aarde tijdens een totale zonsverduistering. 3. zonnevlek: de donkere kern van een zonnevlek. De term umbra staat in tegenstelling tot penumbra. |
Universum | Zie Heelal. |
UT | De afkorting UT staat voor Universal Time (universele tijd). Dit is de tijd die geldt voor de nulmeridiaan, die door de sterrenwacht van Greenwich, in London, loopt. De UT wordt daarom ook wel Greenwich-tijd of wereldtijd genoemd. De UT loopt 1 uur achter op de MET en 2 uur achter op de MEZT. |
Uur | 1. Tijdseenheid: een uur is een 24e deel van een dag en duurt 3600 seconden. 2. Positie: een uur is een 24e deel van een cirkel (dus 15 graden) en wordt gebruikt om de rechte klimming van een hemellichaam aan te geven. |
Uurhoek | De uurhoek is een coördinaat vergelijkbaar met de rechte klimming en wordt gebruikt tezamen met de declinatie om de positie van een hemelobject aan de lokale hemel aan te geven. De uurhoek wordt uitgedrukt in uren, minuten en seconden en drukt uit hoeveel tijd is verstreken sinds het object de meridiaan is gepasseerd. Een uurhoek tussen 0 en 12 uur geeft aan dat het object de meridiaan al gepasseerd is, een uurhoek tussen 12 en 24 uur (of -12 en 0 uur) betekent dat het object de meridiaan nog moet passeren. De uurhoek wordt gebruikt om rechte klimming en declinatie om te rekenen in de lokale coördinaten azimut en hoogte. |
A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z
V
Vallende ster | Een andere naam voor meteoren. |
Van Allen-gordels | Dit zijn gordels van geladen deeltjes die de aarde omringen. Ze werden ontdekt met behulp van kunstmatige satellieten. |
Vast object | De 'vaste' objecten zijn de hemellichamen die niet direct (met het blote oog en in de loop van dagen, maanden of jaren) lijken te bewegen aan de sterrenhemel, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de maan en planeten. In de praktijk komt dit neer op objecten die zich niet in het zonnestelsel bevinden, zoals sterren en deepsky-objecten. De term 'vast' is uiteraard enigszins misleidend; sterren bewegen wel degelijk door het heelal, maar hun eigenbeweging en radiële snelheden zijn pas ontdekt na de uitvinding van de telescoop. |
Venus | Venus is één van de acht planeten van ons zonnestelsel. Vanaf de zon gezien is Venus de tweede planeet; de planeet draait zijn baantjes om de zon net binnen de baan van de aarde en is dus een binnenplaneet. Hierdoor is Venus nooit meer dan 48° van de zon aan de hemel te vinden. Wanneer Venus ten oosten van de zon staat is de planeet avondster; ten westen ochtendster. Venus heeft een zeer dichte atmosfeer met een luchtdruk die ongeveer 90 keer hoger is dan die op aarde en een oppervlaktetemperatuur van circa 460°C door een uit de hand gelopen broeikaseffect als gevolg van een hoge concentratie CO2. |
Veranderlijke sterren | Sterren waarvan de helderheid varieert. De helderheid van enkele sterren varieert regelmatig. Drie procent van alle zichtbare sterren zijn veranderlijke sterren. |
Verlicht deel | Het verlichte deel of de verlichte fractie van een hemellichaam is het gedeelte van het object dat verlicht is voor een waarnemer. Meestal gaat het hierbij om een maan of planeet, die door de zon wordt verlicht. |
Verrekijker | Een verrekijker of binoculair is een optisch instrument dat kan worden gebruikt om de sterrenhemel waar te nemen. Doordat een verrekijker een apertuur heeft die groter is dan de pupil van het menselijk oog, vangt deze meer licht en kunnen zelfs met een simpele verrekijker hemellichamen worden waargenomen die met het blote oog niet of moeilijk zichtbaar zijn, zoals bijvoorbeeld zwakke gasnevels of kometen. Ook de planeet Mercurius, die vrijwel alleen in de schemering zichtbaar is, kan met behulp van een verrekijker gemakkelijker worden gevonden. |
Vierkante graad | Een vierkante graad (°2) is een maat voor schijnbare oppervlakte aan de sterrenhemel, en wordt gebruikt om bijvoorbeeld de grootte van een sterrenbeeld aan te geven. Zoals de meter (m) een maat is voor afstand en de vierkante meter (m2) voor oppervlakte, zo zijn de graad (°) en vierkante graad (°2) maten voor schijnbare afstand en schijnbare oppervlakte aan de hemel. |
Visuele dubbelster | Een paar sterren die dicht bij elkaar staan, maar van elkaar te onderscheiden zijn met een telescoop. |
Visuele magnitude | De magnitude van een ster, zoals die met het oog gezien wordt. Deze kan verschillen van de fotografische magnitude. |
Volle maan | Volle maan is de maanfase waarbij de maan volledig verlicht is. Doordat de zon precies één helft van de maan verlicht, en de maan om de aarde draait, zien we alleen soms de hele verlichte kant van de maan. Dit noemen we volle maan. |
Voor Onze Jaartelling, V.O.J. | Met het begrip voor onze jaartelling of de afkorting v.o.j. duiden we een jaartal aan dat plaatsvond voor het begin van onze jaartelling, dus vóór het jaar 1 van de Gregoriaanse kalender. Voor jaren na het begin van onze jaartelling wordt v.o.j. weggelaten of na onze jaartelling (n.o.j.) gebruikt om expliciet het verschil aan te duiden. |
Voorjaar | Zie lente. |
Vuurbol | Een meteoor die helderder is dan Venus (visuele magnitude groter dan - 4). |
A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z
W
Walvlakten | Zeer uitgebreide kraters op de maan. |
Ware positie | De ware positie van een object in ons zonnestelsel is de positie waarop bijvoorbeeld een planeet werkelijk staat op een gegeven tijdstip. Dit is niet de positie waarop we de planeet op dat moment waarnemen — dat is de schijnbare positie. Het verschil wordt veroorzaakt door de lichttijd van het object; het licht van de planeet in de huidige positie heeft tijd nodig om ons te bereiken en pas dan zien we het object daar staan. De ware positie is de positie waar de planeet staat op het moment dat het licht vertrekt, de schijnbare positie die waar de planeet lijkt te staan op het moment dat het licht op aarde aankomt. In de tussentijd heeft de planeet verder bewogen in zijn baan om de zon. |
Wassende maan | De maan wordt wassend genoemd wanneer deze zich in een fase tussen nieuwe maan en volle maan bevindt, waarbij het verlichte deel van de maan groter wordt. De periode tussen volle maan en nieuwe maan heet afnemende maan of krimpende maan. |
Waterstof | Het lichtste en meestvoorkomende element. Een waterstof atoom bestaat uit een kern die slechts één proton bevat waarrond één electron beweegt. De zon bestaat voor ongeveer 75% uit waterstof, de aarde slechts voor een kleine fractie. |
Wetten van Kepler | 1. De banen van de planeten zijn elliptisch met de zon in een brandpunt. 2. Een lijn, van de planeet naar de zon getrokken, beweegt zich over gelijke oppervlakken in gelijke tijden. 3. De tijdsduur voor een planeet om haar baan om de zon af te leggen, neemt toe met de afstand van die planeet tot de zon. |
Windrichting | De windrichting, zoals noord of zuidoost wordt gebruikt om aan te geven waar een hemellichaam boven de horizon staat. Er zijn vier hoofdwindrichtingen: Noord, Oost, Zuid en West. De vier secundaire windrichtingen liggen precies tussen de twee hoofdwindrichtingen waarmee ze worden aangeduid in, bijvoorbeeld ZW ligt precies tussen Z en W. De acht tertiaire windrichtingen liggen exact tussen een secundaire en een primaire windrichting, bijvoorbeeld ZZW (te lezen als Z–ZW) ligt ten Z van ZW en dus precies tussen ZW en Z. |
Winter | De winter is een van de vier seizoenen in het jaar, de andere zijn lente, zomer en herfst. De winter op het noordelijk halfrond begint met het wintersolstitium en eindigt met de herfstequinox. Onze winter duurt van ruwweg 21 december tot 21 maart en is met ongeveer 89 dagen de kortste van de vier seizoenen. Het verschil in lengte tussen de seizoenen wordt veroorzaakt door de excentriciteit van de aardbaan. |
Wintertijd | De wintertijd of winteruur is de standaard-tijdzone die in landen op hogere geografische breedte geldt tijdens de periode die ruwweg van de herfst tot de lente loopt. In de overige maanden geldt in deze landen dan de zomertijd. In de Benelux geldt 's winters de MET. |
Wisselwerkingen | Er zijn 4 wisselwerkingen of interacties gerangschikt volgens sterkte: De sterke wisselwerking met het gluon als krachtdeeltje; De elektromagnetische wisselwerking met het foton als krachtdeeltje; De zwakke wisselwerking met de zwakke ijkbosonen (gauge boson) als krachtdeeltje; De zwaartekracht met het graviton als krachtdeeltje. |
Witte dwerg | De overgebleven kern van een ster die in zijn hoofdfase vergelijkbaar was met de zon en vervolgens zijn buitenste lagen heeft weggeblazen. Een witte dwerg is ongeveer zo groot als de aarde, heeft een zeer hoge dichtheid en is zeer heet, maar geeft vanwege zijn geringe omvang toch weinig licht. |
A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z
X
X-Straling | Oorspronkelijke naam voor röntgenstraling. |
A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z
Z
Zenit | Het zenit is de naam voor het punt aan de hemel dat zich recht boven je hoofd bevindt. Het zenit heeft dus een hoogte boven de horizon van negentig graden (90°). Er staat geen 'vaste' ster in het zenit, dit hangt af van de plaats op aarde, de datum en de tijd. Het punt recht tegenover het zenit wordt het nadir genoemd. |
ZHR | De afkorting ZHR staat voor de Engelse term Zenithal Hourly Rate, oftewel aantal per uur in het zenit, en is de maat voor het uurlijkse aantal meteoren in een meteorenzwerm. De ZHR is het aantal meteoren dat onder ideale omstandigheden (geen maan, radiant van de zwerm in het zenit, donkere, heldere nacht) in een uur kan worden waargenomen met het blote oog. De grotere meteoorzwermen hebben tot 100 meteoren per uur, de kleinere laten slechts enkele per uur zien. |
Zodiac | Het deel van de hemelbol rond de baan van de zon langs deze bol. Er liggen twaalf belangrijke sterrenbeelden in. |
Zodiacaal licht | Een zwakke lichtkegel die zichtbaar is na zonsondergang en voor zonsopgang. Astronomen vermoeden dat het zonlicht is dat weerkaatst wordt door stof in de ruimte tussen de zon en de aarde. |
Zodiak | Zie: dierenriem. |
Zoeker | Een klein telescoopje dat in staat is een groot veld aan de hemel waar te nemen. Het is verbonden met een grotere telescoop en wordt gebruikt om deze in positie te brengen. |
Zomer | De zomer is een van de vier seizoenen in het jaar. De andere zijn herfst, winter en lente. De zomer op het noordelijk halfrond begint met het zomersolstitium en eindigt met de herfstequinox. Onze zomer duurt van ruwweg 21 juni tot 23 september en is met ruim 93,5 dagen de langste van de vier seizoenen, waardoor bij ons de zon gemiddeld ruim 4 minuten per dag langer boven de horizon staat. Het verschil in lengte tussen de seizoenen wordt veroorzaakt door de excentriciteit van de aardbaan. |
Zomertijd | De zomertijd (in Vlaanderen ook zomeruur; Engels: daylight-saving time, DST) is de tijdzone die in landen op hogere geografische breedte geldt tijdens de periode die ongeveer van de lente tot de herfst loopt. Gedurende deze periode wordt de klok 1 uur vooruit gezet ten opzichte van de standaardtijd, die in dat geval ook wintertijd wordt genoemd. Op die manier is het 's avonds langer licht en kan er energie worden bespaard op bijvoorbeeld verlichting. Op dit moment (2006) begint de zomertijd in de E.U. op de laatste zondag van maart en eindigt op de laatste zondag van oktober. In de Benelux geldt 's zomers de MEZT. |
Zomerzonnewende | Eén van de twee jaarlijkse zonnewendes, wordt ook wel midzomer genoemd. De zomerzonnewende vindt op 20 of 21 juni plaats. De zon staat in de kreeftskeerkring. Op het noordelijk halfrond is dit de langste dag. |
Zon | Algemene benaming voor de gele dwerg (klasse G2) die het middelpunt vormt van ons zonnestelsel en waar onder andere de aarde omheen draait. Bij uitbreiding wordt de term binnen astronomische kringen ook wel gebruikt voor sterren die qua omvang en temperatuur met de zon vergelijkbaar zijn. |
Zonneconstante | De totale straling, ontvangen in een minuut, op een oppervlak van een vierkante centimeter, die geplaatst is onder een rechte hoek met de zonnestralen, net buiten de aardatmosfeer. |
Zonnecyclus | De voornaamste periodiciteit in de zonneactiviteit is de 11-jarige cyclus of de zonnecyclus. De periode is niet constant maar varieert tussen 9,5 en 12,5 jaar. Een cyclus begint bij de minimum activiteit van de zon. |
Zonnedag | Een zonnedag is een dag gemeten in zonnetijd, dat wil zeggen de tijd die verloopt tussen tweemaal een doorgang van de zon in het zuiden. Daar de aarde naast haar as-rotatie ook nog om de zon beweegt, legt zij gedurende één rotatieperiode ongeveer 1% van haar baan om de zon af, waardoor een ster al binnen 24 uur weer op dezelfde plaats aan de hemel staat. De lengte van een sterrendag is hierdoor circa 3 minuten en 56 seconden korter dan een zonnedag. Doordat de baan van de aarde een ellips is, beweegt deze niet het hele jaar door even snel, waardoor de zonnedag niet altijd even lang is. Het aantal minuten dat de zon eerder of later door het zuiden trekt heet tijdsvereffening en wordt vaak afgebeeld in een analemma. Om die reden is de lengte van een etmaal niet gelijk aan die van een specifieke zonnedag, maar aan de gemiddelde lengte van een zonnedag. |
Zonne-energie | De energie, uitgezonden door de zon, die geproduceerd wordt door kernreacties in de zon. |
Zonneminimum | Periode waarin aan het oppervlak van de zon weinig tot geen zonnevlekken verschijnen. |
Zonnestelsel | Met het zonnestelsel wordt de zon bedoeld, met 'alles wat daarbij hoort', dat wil zeggen, alle hemellichamen die door de zwaartekracht aan de zon zijn gebonden: planeten, manen, planetoïden, meteoroïden en kometen. In feite zijn al deze hemellichamen de 'restanten' die zijn overgebleven van het ontstaan van de zon. Andere sterren kunnen net als de zon planeten hebben, en waarschijnlijk ook hele 'zonnestelsels', die we dan waarschijnlijk planetenstelsels zouden moeten noemen. |
Zonnetijd | De zonnetijd is het tijdssysteem dat gebaseerd is op de dagelijkse beweging van de zon. De ware zonnetijd wordt weergegeven door een zonnewijzer. Doordat de zonnetijd zo gemakkelijk gemeten kan worden, was het het eerste tijdssysteem dat door mensen (en in feite ook door planten en dieren) gebruikt werd. In dit systeem vindt het midden van de dag (de middag) plaats op het moment van de doorgang van de zon door het zuiden. |
Zonnevlam | Zijn gigantische ontploffingen in de zonneatmosfeer. Ze werden het eerst ontdekt naar aanleiding van het overweldigend poollicht van 1859. zonnevlammen evolueren op een tijdsschaal van enkele minuten. Ze ontstaan waarschijnlijk wanneer de magnetische veldlijnen geassocieerd met een zonnevlek verstrengeld raken en energie vrijmaken via magnetische 'reconnectie'. |
Zonnevlek | Donkere, relatief koele (ca. 4000°C) plek aan het oppervlak van de zon die wordt omringd door een sterk magneetveld. De kern van een zonnevlek is het koelst en dus het donkerst. Deze kern wordt aangeduid met de term umbra. Rondom de umbra bevindt zich meestal een gebiedje dat minder afgekoeld is en dus minder donker. Dit wordt de penumbra genoemd. |
Zonnewende | Vanaf de aarde gezien lijkt het alsof de zon op het meest noordelijke of zuidelijke punt is beland. Op deze punten liggen de keerkringen (kreeftskeerkring en steenbokskeerkring). De kortste en langste dag vallen op deze momenten.De zonnewende wordt ook wel solstitium genoemd. |
Zonnewind | De zonnewind is de continue stroom geladen deeltjes die van het oppervlak van de zon de ruimte in beweegt. Per seconde verliest de zon hierdoor circa 1012(1.000.000.000.000) gram. Dit lijkt veel, maar er is zo'n 10.000 keer de leeftijd van het heelal nodig om op deze manier al het gas in de zon weg te blazen. De interactie van de zonnewind met de aarde is zichtbaar als het verschijnsel poollicht. Ook ander sterren hebben winden, sterwinden genaamd. Vooral voor zware, hete sterren en koele Rode Reuzen kan het massaverlies duizenden malen hoger zijn dan dat van de zon. Sterrenkundigen verwachten dat de zon tijdens haar eigen Rode-reuzenfase circa 40% van haar materie zal verliezen. |
Zonsondergang | Zie ondergang. |
Zonsopkomst | Zie opkomst. |
Zonsstraal | Een zonsstraal of Ro (dus niet zonnestraal) is een afstandsmaat gelijk aan de straal van de zon die met name wordt gebruikt om de fysieke grootte van een ster aan te geven. 1 Ro = 696.000 km. |
Zonsverduistering | Bij een zonsverduistering of zonne-eclips schuift de maan tussen de aarde en de zon, zodat de zon vanaf de aarde gezien wordt afgedekt. We spreken van een gedeeltelijke zonsverduistering wanneer slechts een deel van de zon wordt afgedekt, van een totale zonsverduistering wanneer de gehele zonneschijf wordt verduisterd (en de maan dus midden voor de zon staat) en van een ringvormige zonsverduistering wanneer de maan midden voor de zon staat, maar te klein is om de gehele zon af te dekken, zodat er nog een ringetje van zonlicht zichtbaar is. |
Zuiderlicht | Zie poollicht. |
Zuidpool | De geografische zuidpool van een planeet is het zuidelijke snijpunt van de draaiingsas met het oppervlak. Voor de aarde is dit punt gelegen op het continent Antarctica. Doordat de aarde beschikt over een magnetisch veld is er eveneens sprake van de geomagnetische zuidpool, wat natuurkundig gezien op de aarde een magnetische noordpool is. Aangezien de richting van het magnetisch veld op langere termijn niet stabiel is, is de locatie van de geomagnetische zuidpool niet vast. |
Zuidpoolcirkel | Een van de vijf belangrijke parallellen en een van de twee poolcirkels, zoals aangeduid op kaarten van de aarde. De zuidpoolcirkel loopt op 66½° ten zuiden van de evenaar. Binnen de zuidpoolcirkel gaat de zon, afhankelijk van de breedtegraad, in de zomer op het zuidelijk halfrond een aantal nachten niet onder en komt deze een aantal dagen niet op in de winter. |
Zwart gat | De na een supernova overgebleven kern van een zware ster. Als gevolg van de extreem hoge dichtheid van een zwart gat is de zwaartekracht zo sterk, dat zelfs licht er niet uit kan ontsnappen; vandaar de benaming 'zwart gat'. |
Zwarte dwerg | Hypothetische — want nog nooit waargenomen — volledig afgekoelde witte dwerg die ook geen licht meer geeft. Omdat het ontstaan van zwarte dwergen samenhangt met protonenverval waar nog niet veel over bekend is en waarvan zelfs niet zeker is of het bestaat, is onbekend hoe lang het duurt voordat een zwarte dwerg is onstaan. Schattingen lopen uiteen van 1015 tot 1025 jaar. |
A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z
Referenties
http://www.astrolab.be/avk/old/woordenlijst/woordenlijst.html
http://hemel.waarnemen.com/verklaar.html
http://www.apod.nl/glossary_nl.html
https://nl.wikibooks.org/wiki/Astronomisch_woordenboek
Is er iets onduidelijk? Heb je een fout gevonden? Mail ons!