Opstellingen
Om een kijker werkelijk te kunnen gebruiken, dient hij natuurlijk ook opgesteld te zijn. Twee soorten opstellingen komen veelvuldig voor.
In de horizontale of alt-azimutale opstelling (Figuur a) wordt het instrument op een statief bevestigd waarvan de kop draaibaar is in horizontale en vertikale richting. De kijker staat dus opgesteld in horizoncoördinaten. Een nadeel aan deze opstelling is dat beide richtingen doorlopend moeten worden bijgeregeld, aangezien zowel hoogte als azimut van een ster veranderen. Om aan dit euvel te verhelpen, worden moderne horizontaal opgestelde telescopen computergestuurd.
Bij de equatoriale opstelling (Figuur b) draait de kijker om twee andere assen: de poolas of uuras (p) en de declinatieas (d). Richt je de poolas naar de hemelnoordpool (ongeveer in de richting van de Poolster), dan is je telescoop opgesteld. Als je nu een object gevonden hebt, kan je de declinatie-as gewoon vastzetten en het object toch in beeld houden door alleen de kijker om zijn poolas te laten wentelen. Bij deze opstelling hoef je dus maar in een richting bij te regelen. Dat maakt deze opstelling ook geschikt voor het maken van fotografische opnamen.
Als je telescoop over verdeelde cirkels beschikt, kan je de declinatie en uurhoek voor een bepaald tijdstip gewoon instellen. Als je telescoop goed opgesteld staat, moet het gezochte object nu in het beeldveld staan.
Is er iets onduidelijk? Heb je een fout gevonden? Mail ons!